De familie Zijlstra van Ezumazijl

Van Geert Jochums tot Jogchum Zijlstra

H.Zijlstra (hzijlstra@yahoo.com)

Inleiding

In 1979 werd de Stichting Geslachten Zijlstra opgericht. Een groep van enthousiastelingen verzamelde zich eens per jaar in de Flevohof in Biddinghuizen en wisselde gegevens uit over families Zijlstra. Dit betekent overigens niet dat alle Zijlstra’s per definitie familie van elkaar zijn. In de loop der tijd zijn al meer dan 200 verschillende oorsprongen van Zijlstra families gevonden. Een zoekopdracht op de naam Zijlstra in de database van het Ryksargyf Fryslân (beschikbaar via Internet) levert 203 verschillende aannames op. Met de nieuwe technieken van databases via Internet wordt het zelfs steeds gemakkelijker om ook andere genealogische en historische gegevens te verzamelen.

De stamboom van de familie die hier gepresenteerd wordt is door verschillende leden van de familie opgezet. Met name Douwe Zijlstra en Hans Zijlstra hebben de gegevens van de oudere generaties verzameld. Maar ook Hetto Zijlstra, Anne, Jochgum en niet-familielid Doeke Zijlstra hebben in de loop der tijd informatie aangedragen. Via het verenigingsblad de Sneuper, van de Vereniging van Archiefonderzoekers Noord-Oost Friesland, zijn ook interessante gegevens over familieleden en de streek waarin zij woonden boven tafel gekomen.

De speurtocht door de archieven heeft tot nu toe de reconstructie opgeleverd van twaalf generaties in mannelijke lijn. Een hypothese voor oudere generaties is opgesteld maar nog niet bewezen. Klik hier voor de details.

Tot 1811, toen Napoleon het gebruik van een officiële achternaam verplicht stelde, werd consequent de eerste zoon vernoemd naar zijn opa van vaderszijde. Dit leverde een rij op van mannen die Jochem of Geert als voornaam droegen. Van de meest voorkomende voornaam, Jochem (21 keer in deze genealogie), zijn in de loop der tijd vele spellingsvarianten gebruikt: Jochem, Jochum, Jogchum, Jochgum, Jogchem etc. De oudst bekende werd geboren rond 1625, de jongste in 1988.

Zelfs een Jochumina werd naar haar opa vernoemd.

De Ezumazijl in 1999

De naam Zijlstra is waarschijnlijk afkomstig van de zijl (=sluis) nabij Ezumaburen (Ezumazijl) en werd op 27 December 1811 aangenomen door Geert Jochems te Metslawier. Het achtervoegsel –stra is een verkorting van sitera, wat zo veel als ‘afkomstig van’ betekent. Van de eerste generatie (midden zeventiende eeuw) tot het begin van de twintigste eeuw bleef het merendeel van de familie gevestigd rond de Lauwerszee. Eerst in Ee, later in Anjum/Ezumazijl, Niawier, Grijpskerk en Kommerzijl/ Munnekezijl. De huidige generaties stammen geheel af van de tak Bauke Zijlstra (1857, Niawier) en zijn vrouw Aukje Visser. De overige takken zijn in de loop der tijd uitgestorven bij gebrek aan mannelijke naamsdragers.

De huidige Ezumazijl werd, volgens een tekst op de sluis, in 1671 gebouwd onder de directie van de gecommitteerden Georg Schwartzenberg en Philippus van Humalda. In 1931 werd de oude sluis vervangen en in 1998 gerestaureerd. De Stuurgroep Lauwersland van de provincie Groningen stelde hiervoor een bedrag van 150.000 gulden beschikbaar in de totale kosten van 300.000 gulden. Ezumazijl wordt al genoemd in 1570 als de pastoor van Oosternijkerk klaagt over "twee zylen als Iesema ende Oostrummezyle dye groote aenfal van wateren lyden ende daeromme met grote kosten zyn te maecken ende onderholden."

De naam van het gehucht verwijst naar het legendarische Ezonstad, welke volgens oude kronieken tijdens de St.Thomasvloed van 805 door de zee verzwolgen zou zijn. Hierbij zouden 500 mensen zijn omgekomen. De Marcelliusvloed van 1250 was de volgende grote overstroming.

In de landelijk bekende St.Elizabethsvloed van 18 en 19 november 1421 zal ongetwijfeld ook Oostdongeradeel geteisterd zijn.

De strijd tegen het water kende in de geschiedenis van dit gebied verder roerige tijden bij de overstromingen in de nacht van 1 november 1570 (de Allerheiligenvloed), waarbij in de grietenij Metslawier alleen al 1801 mensen verdronken. Een gedenksteen aan de buitenmuur van de Hervormde kerk te Metslawier bewaart er nog de herinnering aan: ‘Anno 1570 op aldarheilige dach savens is het Water hier in der kercke hoech West 1 Voet en de sijn fardroncken indese gritenije 1801 mensken’. In Ee kwamen toen overigens 130 mensen om en in Anjum 536 mensen. Ezumazijl werd zelfs geheel overstroomd.

Hevig waren ook de vloed van 12 tot 15 november 1686, met verscheidene dijkdoorbraken (wielen), onder andere bij Ezumazijl, en de kerstvloed van 1717, waarbij in de dorpsgerechtigheid van Anjum 53 mensen verdronken.

Februari 1825 was er weer een grote overstroming.

De kerk van Ee in 1999, gezien vanuit de Kleine Kerkstraat/Lytse Loane. Het huis rechts staat vermoedelijk op de plaats waar in 1705 Geert Jochums en Claeske Pytters een huis kochten. In 1869 verving de 36 meter hoge toren met spits de oude toren met zadeldak. In 1250 werd de oorspronkelijke kerk gebouwd, gewijd aan Jariglulfus, de abt van het klooster Mariëngaarde rond 1240. In de 15e eeuw werd de kerk uitgebreid en later de muren verhoogd.

De familie Zijlstra van Ezumazijl

Van Geert Jochums tot Jogchum Zijlstra

Eerste generatie

Geert Jochums, geboren rond 1650, trouwde op 13 juni 1675 in de gereformeerde kerk te Ee met Bauck Dirks.

Zij stierf zeer waarschijnlijk binnen enkele jaren want op 12 oktober 1679 trouwde Geert opnieuw in de kerk te Ee, nu met Klaaske (Claeske) Pytters. Predikant was waarschijnlijk, evenals in 1675, Augustus Stania.

Al gauw willen Geert en Claeske, in maart 1680, een huis, hof cum annexis (=en bijbehoren) in Ee kopen van de armvoogden voor 47 goudguldens. Bezwaard met 1 goudgulden jaarlijkse grondpacht aan Folkert Dirks. Dit huis had ten oosten Keimpe Sioerdts, die na de proclamaties via de procureur Faber om het niaer van het huis verzoekt en daarmee eerste kooprecht krijgt (Koopakte OOD M5, fol. 166).

Het ging ze blijkbaar toch redelijk voor de wind want in maart 1684 kochten ze een huis, hovinge en tuintje in Ee van Eert Rinses Boersma, gemeensman der stede Dokkum. Dit huis kostte 70 goudguldens en had ten noorden Jarigh Jacobs (rond 1680 bekend als molenaar te Ee), ten westen Rinse Douwes erven (Koopakte OOD M6, fol. 18).

Elf jaar later, in januari 1705 werd van buurman Hans Jochums, Meester Glasenmaker te Ee, (onbekend is nog of dit een familielid betreft) en Sijke Reiners een huis en plaatske gekocht voor 105 goudguldens. Ze woonden zelf op dat moment ten oosten van dit huis. Ten zuiden woonde Bauke Clases en ten westen lag de kleyne Loon (Lytse Loane/ Kleine Kerkstraat) en ten noorden de Steegh, wat vermoedelijk (net als het lijkpad) een deel van de huidige Omgong (het pad rond de kerk en het kerkhof) is (Koopakte OOD M7, fol. 189). Men liep bij begrafenissen eerst drie keer om de kerk, om de duivel te misleiden. Geert en Claeske, en later ook Jochem en Jancke, moeten dus uitzicht hebben gehad op de zuidwand van de kerk te Ee.

Geert overleed blijkbaar in of vlak voor 1710 want in September van dat jaar verkoopt Klaaske/Claeske, als weduwe, ‘ schere grondt ofte hovinge en plantagie staende en gelegen in de gebuirte van Ee, voorts vrij van lasten, tot naastlegers ‘t Lijkpadt ten Oosten en Noorden, wijlen Andrijs Lammerts wed: erven ten Suijden, en de Echtel: Coopers selfs ten Westen etc.’ aan hun zoon en schoondochter Jochum Geerts en Jancke Jans voor 60 carolieguldens (Koopakte OOD M8, fol. 55). Zij woonden dus al naast Geert en Claeske in 1710, in het huis dat zijn ouders in 1705 hadden gekocht, waarschijnlijk speciaal voor hen. De transactie zal in feite een woningruil geweest zijn, waarbij Claeske naar hun oude, waarschijnlijk kleinere, huis is teruggegaan. Omdat beide huizen vlakbij de kerk op de terp van Ee lagen, zullen ze weinig last van de overstromingen in 1686 en 1717 hebben gehad.

Op 25 juni 1716 verklaart Claeske in het bijzijn van notaris Berghsma nog 60 carolyguldens schuldig te zijn aan Sijbren Minties en Sepk Louwrens en daarvoor haar ‘huysinge cum annexis’ als onderpand geeft. Sijbren was bewoner van de slotplaats Humalda Sate, op het terrein van de Humalda stins. In 1738 woont hier Sijtse Johannes.

Tweede generatie

Als eerste zoon werd Jochum Geerts geboren, die op 26 maart 1682 werd gedoopt in Ee. In een tijd dat het nog niet vanzelfsprekend was dat een baby veilig en gezond opgroeide voltrok ook in dit geval zich het drama van een vroege dood.

In 1686 werd echter een nieuwe zoon geboren die dezelfde naam, Jochum Geerts, kreeg en gedoopt werd op 19 September 1686 te Ee.

Op 13 mei 1708 trouwt hij (ondertrouw 8 April) als 21-jarige in de kerk te Ee (predikant was waarschijnlijk Gijsbertus Koumans) met Jancke Jans. Zij werd op 6 februari 1687 te Ee gedoopt en was dus enkele maanden jonger dan haar man. Haar vader was Jan Roelifs, van Driessum, meester Gortmaker. Hij trouwt te Ee op 5 januari 1679 met Betske Johannes van Ee. Andere kinderen: Roele Jans, gedoopt te Ee 21 april 1679, Afke Jans, gedoopt te Ee 7 mei 1682.

 

In 1710, als hij zijn ouderlijk huis koopt en in 1715, bij de geboorte van zijn dochter Claaske, wordt Jochum aangemerkt als Meester Schoenmaker, een echte ambachtsman dus. De Meester titel werd toegekend nadat men examen had gedaan en lid werd van het gilde. Het lijkt aannemelijk dat Jochum na de woningaankoop van 1710 een werkplaats heeft ingericht.

Vreemd genoeg waren er in deze tijd alleen al in Ee waarschijnlijk een stuk of vier schoenmakers ! Een vetpot zal het niet geweest zijn met zoveel concurrentie, waardoor de meesten er vaak nog wat bij moesten doen. In het boek Schetsen uit de historie van Ee, van de hand van Douwe Zwart (1994, pag. 162), staat een verhaal over een inbraak bij schoenmaker Pytter Pytters in Ee op 18 maart 1710. Dorpsgenoten Bauke Clases (buurman van de pas getrouwde Jochum Geerts en Jancke Jans) en Jeltse Wytses gaan te rade bij de bekende waarzegger/tovenaar Hendrik Jans Roodrok te Surhuisterveen, die notabene Pytter Pytters zelf als schuldige aanwijst. Na een confrontatie ter plekke en een klacht van Pytter Pytters bij het Hof van Friesland wegens smaad, leugen en bedrog wordt Hendrik opgepakt en aan een paal op het schavot gebonden. Vervolgens wordt hij voor 3 jaar verbannen uit Friesland.

Als Pytter Pytters de broer van Klaaske is, zou haar zoon Jochum zeer wel het ambacht van schoenmaker van hem geleerd kunnen hebben.

Begin 18e eeuw is het een moeilijke tijd: in 1714 breekt de veepest uit en in 1716 doet een muizenplaag een groot deel van de oogst verloren gaan.

In 1716 vermeldt het Reeelkohier OOD Ee dat Jogchum Geerts ‘eigenaar en selfs bruyker van seekere huysinge de 5 penningen huyr boven de lasten 9 gulden, 16 stuiver, 1 penning’ is.

Jochum Geerts is dan blijkbaar in redelijk goede doen, want we komen hem in 1728 tegen in het Cohier der Stemmen in Oostergo als meier (pachter) van stemdragende plaatsen no. 46 en no. 47, waarvan Jr. Sicco van Goslinga de eigenaar is.

Ook in 1738 staat hij daar volgens het Floreenkohier nog geregistreerd.

In 1640 staan deze plaatsen achtereenvolgens als ‘een sathe lands groot 54 pondematen’ en van 22 pondematen bekend. Het hornleger van Jochum beslaat ongeveer 1 pondemaat. Saten zijn boerderijen en een ho(o)rnleger is het land waarop het hoornvee (koeien, schapen) wordt gehouden. Een belastingplichtig hornleger was stemdragend. Zo werden door de stemgerechtigden nieuwe grietmannen, onderwijzers en dominees gekozen en andere politiek belangrijke beslissingen genomen. Grootgrondbezitters, zoals de Van Burmania’s, hadden hiermee veel macht.

Wat aantal stemmen betreft had Ee in totaal 51 stemdragende plaatsen, en Oostdongeradeel als geheel 321. Stemgerechtigde eigenerfde boeren kozen voor elk der 30 grietenijen van Friesland 2 vertegenwoordigers: 1 edelman en 1 ‘volmacht’ . Op de Friese ‘landdag’ groepeerden zij zich in de oude 3 kwartieren: Oostergo, Westergo en Zevenwolden. De 11 Friese steden golden als vierde kwartier.

Hier is ook de uitdrukking ‘ Op zijn elf en dertigsten’ van afgeleid, wat staat voor ‘ heel erg langzaam’. Je kunt je voorstellen dat de besluitvorming via de hele procedure zoals hierboven beschreven ellenlang duurde !

Tijdens de volkstelling van 1744 wordt Jochem onder het dorp Ee vermeld met 4 personen in de huishouding en als 'aangeboden capitalen 1-10-:'.

De Schoenmaaker, uit: Spiegel van het menselijk bedrijf, Jan en Kasper Luiken, Amsterdam, 1694

Met begeleidend vers:

De voet besluit sich in de Schoen, Doch ‘ t is niet om de Schoen te doen; Maar, om den weg daar mee te treeden: De ziel woond wel in vlees en bloedt, Maar ‘t sij haar, als den Schoen de voet, Om mee te gaan, naa’t land van vreeden.

Ook in de verzamelde gedichten van de zeventiende-eeuwse Nederlandse dichter Constantijn Huygens (1596-1687) wordt aandacht geschonken aan het ambacht van schoenmaker, zoals in deze uit 1673:

SCHAE-BAET

Claes magh geen' Coetsen sien; soo spijt hem d'ondersteeck

Van sijn, schoenmakerij, en, daer hij stadigh keeck

Naer al dat over wiel voorbij sijn' Winckel rolde

En sagh hij nu niet op, al waer 't een' Coets die holde:

Dat neerstigh neersien op sijn werck van muijl of schoen

Vergoedt hem half de schae die hem de Coetsen doen.

In 1749 wordt Jochem Geerts in het Quotisatiecohier aangemerkt als ‘een schoenmaker die bestaat’ (dit betekent dat hij redelijk kan rondkomen) en woont op dat moment nog met totaal drie personen boven de 12 jaar in huis. De aanslag voor de belasting bedraagt 15 guldens, 1 stuiver en 5 centen.

Op 1 juli 1748 moesten de Friese Staten onder grote druk het belastingsysteem van de "verpachte middelen" afschaffen. In plaats daarvan werd een quotisatie ingevoerd, op basis van draagkracht. Pas in 1749 werden werkelijk in alle steden en grietenijen overzichten gemaakt van de gezinnen. In de loop van mei konden de aanslagen worden berekend.

Er dreigde in Oost- en Westdongeradeel een oproer, op 2 juli 1749, die echter snel in de kiem werd gesmoord, onder andere door kordaat optreden van graankoopman Sjoerd Joosten uit Holwerd. De boerenarbeider Jacob Sybes uit Ternaard werd als enige door justitie opgepakt en veroordeeld. Op 18 april 1750 werd hij in Leeuwarden onthoofd. De oorzaak van de rebellie in Friesland zat hem onder andere in het feit dat in de 30 grietenijen slechts 18 adellijke families de dienst uitmaakten. Dit leidde tot grootscheeps machtsmisbruik met bijbehorende wantoestanden. In 1748 wordt in De Doelen te Leeuwarden door gecommitteerden van de Friese dorpen, onder wie Foeke Sjoerds, een lijst opgesteld met 72 punten. Deze lijst wordt door de Doelistenbeweging aangeboden aan de Staten van Friesland om de regering van Friesland te verbeteren. De Staten verwijzen dit plan door naar de stadhouder Prins Willem IV te Den Haag, die het afkeurt en vervolgens soldaten stuurt voor eventueel ingrijpen. In juli 1749 gaan verscheidene Dongeradeelse mannen op weg om in de dorpen de klokken te laten luiden. Dit mislukt echter in vele gevallen en de opstand bloedt snel dood. Diverse opstandelingen werden voor enkele jaren verbannen uit Friesland. Verbanning was in die jaren een veel voorkomende straf, die ook aangaf dat Friesland als een zelfstandig gewest diende te worden beschouwd. Details van de opstand staan in het boek Reboelje yn de Dongeradielen, 1749, van D.P. Keizer. Uiteindelijk werd in 1750 de quotisatie-belasting al weer stopgezet.

In 'De Feanster' heeft ooit een serie artikelen over het oproer van 1748 gestaan. Een fragment uit het artikel 'Min waar en feepest' geeft aan dat er behalve belastingperikelen heel wat meer redenen tot onrust waren: "It siet de boeren net mei yn de jierren 1740 - 1750. It jier 1740 begûn mei in tige strange winter. Oan't mids juny groeide der praktysk gjin gers. In protte fee moast slachte wurde of stoar fan de honger. Yn 1741 wie de summer wer tige skraal. Yn 1742 wie der in slimme mûzeplaech. De steaten ha de útfier fan hea doe ferbean. Yn de winter fan 1744/45 sloech de feepest wer ta. Yn 1714 wie dat ek it gefal west, mar do wie Achtkarspelen der relatief goed weikommen. Lyts en grut mei-inoar stoaren do yn Achtkarspelen 280 kij, yn Tietsjerksteradiel bygelyks 2134. Yn de winter 1744/45 stoaren yn Achtkarspelen lyts en grut mei-inoar 3154 kij. Ek yn it foarjier fan 1748 sloech de sykte wer ta. By de opjefte foar de "Fiif specien" (der oer dalik mear) wienen der yn Achtkarspelen yn 1749 mear hynders(=paarden) (905) as melke kij (892)" (bron: S. de Haan, in De Feanster, datum onbekend).

In 1749 treden Jochem en Jancke op als verkopers van een huis te Ee aan Sijtse Johannes voor duizend carolyguldens, te betalen in 3 termijnen. (Register van Koopbrieven O2, fol.90). Naastlegers waren de kopers ten Noorden, ten Oosten de Pastorie (waar toen dominee Antonius Godtfried Dreas gewoond moet hebben), ten Zuiden de weg alsmede ten westen. Dit betreft dus de stemdragende plaats no.46. Dit ligt aan de westkant van de oude dorpskern van Ee (zie kaart).

Sijtse Johannes is in 1738 eigenaar en pachter van de Aebinga/Humalda sate, welke in 1748 door Jacob Ypes wordt gepacht van de nieuwe eigenaar secretaris Bergsma. Deze namen komen ook voor als eigenaars en pachters van plaats no. 47 in de stemkohieren. De plaats ligt middenin de dorpskern, iets ten Noordoosten van de kerk .

Later in 1749 ontstaat een rechtszaak over de rechtmatigheid van de verkoop van het huis. Wilhelmus Bergsma, secretaris van Oostdongeradeel en bekend om zijn honger naar macht via het bemachtigen van stemdragende boerderijen, is het niet met de verkoop eens omdat naar zijn mening de woning illegaal gebouwd is op zijn hornleger. Op het huis zit een (slapende) stem die van belang is (‘Welke in het dorp van Ee van de uijterste consideratie is’).

De nederrechter besliste in Bergsma's voordeel bij een vonnis van 3 november 1749 zodat Jochem zijn huis moest afbreken of aan Bergsma geven. Uiteraard was Jochem hier niet blij mee. Bergsma was in tweede instantie wel bereid het huis voor de helft over te nemen na een taxatie. Jochem belette dit door een hoger beroep, via advocaat Dr. Johannes Balck, bij het Hof van Friesland (de canselarij te Leeuwarden) dat op 27 oktober 1750 hem wederom in het ongelijk stelde. Onder de brief met zijn verzoek, opgesteld door zijn advocaat die uiteraard veel meer in de terminologie was ingevoerd en in het algemeen meer geletterd zal zijn geweest, staat de originele handtekening van Jochem. Het is hiermee de oudst bekende handtekening van deze genealogie en tevens een bewijs dat Jochem redelijk ontwikkeld was. Analfabetisme was eerder regel dan uitzondering en meestal werd een kruisje als handtekening geplaatst.

Vervolgens lijkt het dat Bergsma dan voor de duizend carolyguldens het huis mag kopen, maar hij vindt dit te duur en "lang de helft niet waerdigh". Strikt genomen zou hij helemaal niets hoeven te betalen, omdat Jochem nooit schriftelijk om toestemming voor het bouwen van een huis op de gehuurde grond heeft gevraagd. Hij wil echter wel meewerken en na een taxatie van de Meesters timmerman en metselaar tot een ander bedrag komen. In de lange stukken tekst over de rechtzaak is op een gegeven moment sprake van het feit dat het Bergsma puur om de stem te doen is en "Welke onder een glimpig praetext van Vroomheijt en Regtveerdigheijt de Impt. (Jochem Geerts) een Stucken eij Soekt in de hand te Stoppen". Het huis raakt inmiddels steeds meer vervallen en Jochem belet de taxatie. "Alsoo hij wel weet dat deese huisinge hangende de proceduire met Gedhe.(=gedaagde) sedert de eerste coop seer is vervallen". En: "Door dien de Impt. een gemeen (=gewoon/niet rijk) man sijnde de lust niet hadt om als daer aen vele reparatien te doen. Invoegen op de Gedhe. seer applicabel is het Latijnse spreukje Naturam expellas furca tamen usque recurret." (De vertaling hiervan luidt: Verdrijf de natuur met geweld (met de gaffel/vork), steeds komt ze terug (Horatius, Epist. 1, 10, 24). Bron: Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal). Zoiets als "onkruid vergaat niet" dus.

Bergsma daarentegen bestempeld de beschuldingen van Jochem Geerts als "niets dan blauwe bloemties die onwaer sijn".

Het Hof vond de argumenten van Jochem niet sterk genoeg en verklaart de eis in 1751 nogmaals niet ontvankelijk.

Vervolgens ging Jochem om een ander punt weer in beroep, via advocaat Bucquoy, bij het Hof dat op 27 februari 1753 wederom zijn zaak afwees. Jochem beweerde o.a. dat hij een eeuwigdurend pachtrecht (locatio conductio) van 1 goudgulden per jaar met Bergsma had afgesproken die dat ontkende. Ook beweerde Jochem dat Bergsma onterecht een vervanger had gestuurd die op een afspraak van 8 uur 's morgens (voor de taxatie van het huis) zeker een kwartier te laat was gekomen. Jochem raakte al met al natuurlijk in financiële problemen door zijn 'halssterrigheit', zoals zijn gedrag in de processtukken wordt genoemd.

Van elke rechtzaak die hij verloor moest hij de kosten betalen.

In plaats van schoenmaker (1749) is hij op zijn oude dag opeens cherger/opzichter van de molen te Ee rond 1750/1752 en in 1753 te Dokkum. Hij is inmiddels 67 jaar, voor die tijd een hoge leeftijd. Een opzichter zag er op toe dat de molenaar belasting betaalde over zijn geproduceerde en verkochte waren.

De zoon van herbergier/bierbrouwer Jan Dirks, Dirk Jans was tot 1747 molenaar in Ee totdat na zijn dood zijn weduwe het bedrijf tot 1753 voortzette. Jetze Jans, de zoon van schoolmeester Jan Goslings was van 1754 tot 1777 de molenaar van Ee. In 1962 brandde de molen af. (bron: Schetsen uit de historie van Ee, D. Zwart)

De opzichters van de molens moesten officieel om de twee jaar naar een andere molen verhuizen, om te voorkomen dat ze onder éen hoedje met de molenaar gingen spelen. In de praktijk bleven ze vaak 3 tot 4 jaar bij een molen (bron: De Molen te Lioessens, R. Tolsma & D. Douma, Sneuper no. 38).

Er zijn steeds twee mensen betrokken bij de controle op de molen: de cherger/opzichter, die tot 1748 het toezicht pachtte en dus moest leven van het verschil tussen de door hem ontvangen belasting en de door hem zelf betaalde som geld waarvoor hij het baantje van de Staten had gepacht. Na 1748 werd hij als ambtenaar benoemd. En de contraroleur, die toezicht hield op zowel de molen als de cherger. Beiden hoefden in ieder geval geen schoorsteengeld te betalen (1 van de 5 speciebelastingen). De cherger woonde meestal in een huisje bij de molen, waarvoor 4 carolieguldens grondpacht moest worden betaald.

Schoonzoon Eebe Hijlckes en zijn dochter Betske raken ook bij de rechtzaak van Jochem betrokken. Eebe wordt in 1751 aangeduid als man en voogd van Betske en verzoekt om het niaer van het huis, waar hij dan blijkbaar of naast woont (misschien inmiddels gekocht van Sijtse Johannes rond 1750, die immers ten noorden woonde ?) of gewoon omdat hij familie is. Het huis is waarschijnlijk rond 1720 gebouwd omdat sprake is van " aldaar meer als dertig jaar heeft gestaan."

Het niaer is het naastingsrecht, dat teruggaat op het oud-Germaanse recht. Volgens dit recht was men slechts beheerder van zijn onroerend goed en dus geen eigenaar. Het goed behoorde aan de maagschap of in ruimer verband aan de buurschap. Toen vervreemding (verkoop) aan derden mogelijk werd behielden deze groepen het niaer, dat inhield dat het eerst aan hen aangeboden moest worden tegen ¾ deel van de prijs. Het prijsvoordeel voor de niaernemer is in de loop der jaren verloren gegaan, maar het recht is tot 1811 blijven bestaan.

Enige demografische gegevens over de gemeente Oostdongeradeel, waartoe onder andere Ee en Anjum behoren, in de zeventiende en achttiende eeuw:

Bevolking 1689 3.436

Bevolking 1714 2.997

Bevolking 1744 3.665

Gealimenteerden 1714 495 (17%)

Gealimenteerden 1744 233 (6%)

Gem.aantal personen per huishouden in 1744 3,90

(Bron: Drie eeuwen Friesland, Faber)

Gealimenteerden zijn mensen die niet in eigen onderhoud konden voorzien en daarom door de gemeente werden gesteund. Recht van alimentatie kreeg men pas na 5 jaar verblijf ter plaatse.

Deze gegevens komen ook voor in een boek over de vroedvrouw Catharina Geertruida Schrader. Zij hield in Dokkum en omgeving van 1693 tot 1745 nauwkeurig bij wat gebeurde tijdens bevallingen die door haar werden begeleid. Daarbij maakte ze vaak ook melding van het beroep van de vader, naam van de ouders en andere bijzondere gebeurtenissen op dat moment. Tot op 88-jarige leeftijd heeft ze haar werk onder vaak primitieve omstandigheden moeten uitoefenen. Het werk is onder de titel C.G. Schrader’s Memoryboeck van de Vrouwens, bewerkt en ingeleid door Drs M.J. van Lieburg, in 1984 uitgegeven. Het originele manuscript komt uit de nalatenschap van Jan Jans Kiestra (1814-1891), die als heel- en vroedmeester vanaf 1837 in Ee praktijk hield. Hij had het weer uit de boedel van de Leeuwarder dokter Sybrandus Fockema (1771-1848), een verre verwant van Vrouw Schrader.

1724 den 8 desember ben ick tot Ternart gehalt bij Gerit Creemer sijn wijf Hilltie. En hadde vertin dagen seer sterrck gevloyt. En lag in gedurige doodelicke flauwten. Hebbe het van conseinsie wegen nit konnen laaten en hien gereyst. Hebbe har motten ontslutinge macken. En har verlost noch van een levendige vrucht, nae datter all 3 dagen een ander vroetvrouw war bij gewest. En was de moeder met het kynt des ander dags noch wellvarende tot grotte blitschap van haar en haar man en ons alle. De Heere komt allen de ehre van mij.

In dit voorbeeld klinkt nog duidelijk haar Duitse komaf door, haar godsdienstige levenswijze en de moeilijke omstandigheden waaronder ze werkte.

Derde generatie

Kinderen van Jochem Geerts en Jancke Jans

Geert Jochems wordt gedoopt op hemelvaartsdag 9 mei 1709 te Ee. Ook hij trouwt op 21-jarige leeftijd te Ee. Zijn vrouw is Antje Dirks, gedoopt op 11 juli 1706 te Anjum als dochter van Dirck Uijlckes, en dus ouder dan hijzelf. Op 28 januari 1731 vindt in Ee de trouwerij plaats. Predikant was toen Eisso Bergsma.

Geert kiest hetzelfde beroep als zijn vader en wordt ook Meester schoenmaker. Het gaat met hem een stuk minder want in 1749 wordt hij in het Quotisatiecohier beschreven als ‘een arm schoenmaker’ en aangeslagen voor 11 guldens, 13 stuivers en 4 centen. Op dat moment wonen in zijn huis 3 personen boven en 1 persoon beneden de 12 jaar te Anjum.

In 1744, bij de volkstelling, wordt Geert bij Anjum vermeld met 4 personen in zijn huishouding en als 'aangeboden capitalen 1-10-:'.

Op 4 november 1768 om 9 uur ‘s morgens wordt bij mederegter en clerq Douma verklaard dat de erven van Antje Dirks, als weduwe van Geert, en laatst wonende te Ezumazijl nog 217 carolyguldens schuldig zijn aan de weduwe van leerlooier Tjepke Tjepkes, Baukjen Egberts, wegens geleverd leer ! Dit was natuurlijk ‘op de pof’ gekocht voor het maken van schoenen; Geert was immers maar arm. Hij was rond 1755 overleden, en Antje in 1765 (Speciekohier Anjum, 1765) waardoor hun schuld weer naar voren kwam en door de schuldeisers veiliggesteld moest worden. Op 16 october 1755 verklaart Antje te Dokkum dat ze de schuld zal gaan betalen. Van 1761 tot en met 1767 wordt al een en ander afbetaald. Hypotheekakten werden in de praktijk dan ook vooral dan geregistreerd als de vordering in gevaar kwam door, zoals hier, overlijden. De schuldeiser kreeg dan preferentie. Hypotheekboek OOD 1766-1773, fol. 97-99.

In 1765 vermeldt het speciekohier van Anjum (waaronder Ezumazijl valt) dat Geert Jochums weduwe (Antje Dirks) is overleden en dat nu de zoon Dirk Geerts op no. 74 woont. Deze woonde toen waarschijnlijk al een tijdje in bij zijn moeder, samen met zijn vrouw, gezien het aantal bewoners voor (3) en na (2) het overlijden van Antje.

Betske Jochems, gedoopt 22 November 1711 te Ee, trouwde op 26 December 1734 te Ee met Eebe (Aebe) Hijlckes, ‘een schipper die zijn doen stellen kan’, volgens het Quotisatiecohier van 1749. Hij is gedoopt op 31 maart 1709 te Ee. Tevens komt Eebe voor in de Protocolboeken van de Nedergerechten (Inv. Nr. 104, fol. 319) als hij, kort na zijn huwelijk, in 1736 een huis koopt te Ee voor 146 goudguldens van Fike Geerts en Rinse Pyters. Naastlegers waren schoolmeester Jan Goslings ten westen, het pad ten noorden, Freerk Sioerts weduwe ten oosten en Marten Jans ten zuiden. Jan Goslings woonde toen op stemdragende plaats no. 43 en Marten Jans op stemdragende plaats no. 38.

In 1738 wordt Eebe in het floreenkohier van Ee (fol. 118) vermeldt onder nummer 21, wat 6 pondematen ‘beswaart met 2 floreenen’ vertegenwoordigd. Kadastraal is dit waarschijnlijk (floreenkohier 1850) de plaats die wordt vermeld als 20/6/C415. Ook ligt dit mogelijk naast plaats no. 46 (ten noorden hiervan), wat zou kunnen blijken uit de floreenkohieren van 1768 en het niaer (waarop naastlegers en familie alleen recht hebben) dat Eebe opeist bij de rechtzaak van schoonvader Jochem in 1751.

Bij de volkstelling van 1744 komt Ebe voor in Ee met 4 personen en 'aangeboden capitalen 3-:-:.

Eebe komt als getuige voor als hij op 2 juli 1749 met Jan Pytter Sjoeks, Dirk Coenes en Sytse Claeses tijdens de 'Reboelje yn de Dongeradielen' (pag. 75) op bezoek gaat bij de bijzitter/mederechter Jacob Ypes.

Hij was lidmaat van de kerk te Ee in 1772, samen met Betske, en overleden in 1777 (volgens het Lidmaatboek van Ee). Zoon van Hijlcke Hijlckes. In 1775 kochten Eebe en Betske nog bouwland te Ee (Register van Koopbrieven OOD, O6, fol. 33 ).

Ze kregen 9 kinderen, waarvan 5 al zeer jong stierven. Geboren werden: Aukje (1735), Aukje (1737), Hijlke (1739), Tjietske (1740), Hijlke (1743), Tjietske (1745), Tjietske (1747), Janke (1751), Janke (1754).

Claaske Jochems, gedoopt 10 februari 1715 te Ee, trouwde op 14 September 1743 te Ee met Ype Clases, ‘visjager te Wierum die zuinig bestaat’ (volgens het quotisatiecohier van 1749). Hij was weduwnaar toen hij met Claaske trouwde. Een visjager is overigens een visventer, iemand die vis verkoopt en dus niet vangt.

Op 3 mei 1715 vond een totale zonsverduistering plaats die tussen 9 en 10 uur ‘s ochtends over Texel, Vlieland, Terschelling en het westelijk deel van Ameland liep. Dit was een bijzondere gebeurtenis omdat pas recent (11 augustus 1999) weer een dergelijk verschijnsel in de buurt van Nederland waarneembaar was. In het boekje Dronrijps Memonael of Chronyk van de onderwijzer Hoyte Roucoma (in 1986 heruitgegeven door drs K. Terpstra als Dronrijps Memoriael van Hoyte Roucoma) wordt op pagina 156 het volgende gemeld: ‘Den 3en Mey, tusschen 9 en 10 uir voor noen, was er een groote verduysteringe in de zon, soodanig, dat ik de school zoo lang moest stil staan laaten en niets meer zien konde als in de nagt. Ik weet niet dat ik ooyt zulken grooten verduysternisse beleefd hebbe, maar ât duyrde niet lang’.

De laatste totale zonsverduistering die vanuit een groot gedeelte van het huidige Nederland te zien is geweest, is van 17 juni 1433.

Lieutske Jochems, gedoopt 11 December 1718 te Ee. Jong overleden.

Lieutske Jochems, gedoopt 27 oktober 1720 te Ee, trouwde op 5 februari 1758 te Ee met Wijbe Douwes. Ze raken al snel op het slechte pad want ze worden opgepakt, wegens het stelen van een wit schaap in de nacht van 6 op 7 december 1758 van Jan Pijtters en een zak graan van snikschipper Gerke Jans in de nacht van 22 op 23 november 1758. Het schip ligt op dat moment met koren geladen in de vaart aan de Tibster wal, waar ze vlakbij wonen. De ingewanden van het schaap worden onder hun bedstee teruggevonden en de zak graan teruggegooid in de Eester vaart. Op 20 januari 1759 wordt Wijbe officieel veroordeeld om ‘bij den Scherpreghter op het schavot geleidet, aldaar wel strengelijk gegeeselt’ en vervolgens 3 jaar in het Landschaps Tught en Werkhuis te boeten. In de Quotisatiekohieren van 1749 staan er een Wybe Douwes in Stl, Utg, Wbs en Wkm.

Wybe leerde echter niet van zijn straf. Hij werd wederom enige malen opgepakt en berecht, en wel op 26 oktober 1767, 12 september 1769 en 10 oktober 1780. Zoon Douwe Wybes overkwam hetzelfde op 20 februari 1782.

Jan Jochems, gedoopt 12 augustus 1725 te Ee, wagenmaker te Nes, huwt op 11 mei 1754 te Nes met Antje Lolkes. De zoon van zijn zoon Lolke Jans, Jan Lolkes neemt later de naam Van der Meij aan als familienaam te Niawier. Als kinderen werden geboren te Nes/Wierum: Lolke (1756), Jochum (1757), Jochem (1759), Jantje (1762), Lolke (1764), Doede (1767).

Een beroemde plaats- en tijdgenoot was Foeke Sjoerds, geboren op 2 juni 1713 te Ee (ten westen van de kerk, destijds no.84) als zoon van Aaltje Hanses en Sjoerd Foekes. Omdat deze in 1718 al overleed werd hij reeds op jonge leeftijd, net als zijn vader, schoenmaker. Hij werd later schoolmeester, dichter, historieschrijver en dorpsrechter. Van zijn hand zijn onder andere de Historische Jaarboeken van Oud en Nieuw Friesland, van de vroegste geheugenissen tot op den tegenwoordigen tyd, 1768 – 1771, (Leeuwarden, Pieter Koumans, 1768-1771). Deze 5 delen, in perkament, met een portret van Foeke, worden soms nog bij antiquariaten aangeboden voor tussen de 500 en 900 gulden. Foeke trouwde op 16 mei 1734 met Antje Aukes, dochter van smid Auke Reynders te Ee.

Geert Jochems en zijn vader Jochum Geerts, immers ook schoenmakers, zullen Foeke ongetwijfeld gekend hebben.

Vierde generatie

Kinderen van Geert Jochems en Antje Dirks

Jochem Geerts, gedoopt te Anjum op 14 februari 1740, trouwt op 26-jarige leeftijd met Baukjen Tjerks. Na ondertrouw in Ee en Anjum op 30 augustus trouwen zij op 21 September 1766 te Anjum.

In 1767 vermeldt het Speciekohier van Anjum (incl. Ezumazijl) bij no.85 dat Jochem Geerts 'dienstbaar geweest' is maar dus vanaf dat moment hoofdbewoner wordt. Het huis had 1 schoorsteen en was ''t huis anno 1761 in 't voorjaar geboud'.

Op 20 juli 1769 kopen ze van de familie Joukes voor 188 carolyguldens ‘sekere onse huisinge en hovinge staande en gelegen op Ezumbuiren, hebbende tot naastlegers Jacob Harmens ten Oosten, de Zijls-rijd ten Zuiden, Bauke Tietes ten Westen, den Weg ten Noorden, beswaard met Ezumerhondert, beneftens een Huis-steed, met nog twee Dijksfloreenen, 17 stuivers, etc.’ De Ezumahondert zou een stuk dijk kunnen zijn waarvoor het onderhoud gedaan moest worden, omdat in het Dijkboek van Oostdongeradeel, folio 150, sprake is van '…Ezumahondert wort nu onderholden van die van Ezumbuiren, vier voet dijk en gelijke veel paal, …'

In 1780 wordt in het Hypotheekboek van Oostdongeradeel gemeld dat Jochem Geerts, woonagtig op Ezumaburen 110 carolieguldens schuldig is aan Lieuwe Ypes, coopman op Ezumerzijl, wegens leverantie van hout, steen, kalk etc. tot nodige reparatie aan zijn bewoonde huisinge. Op 12 juni wordt de acte geregistreerd.

In 1772 staat Jochem als lidmaat van de Gereformeerde kerk te Anjum te boek (nr.122) alsmede in 1776, 1780, 1783 en oktober 1785. Bij de registratie in mei 1797 komt hij nog voor, als nr. 32, maar in juli 1807 niet meer. Voor de verkoop van zijn huis in 1804 door zijn kinderen is hij al overleden, want het Speciekohier van dat jaar vermeldt zijn overlijden.

Dirk (Durk) Geerts gedoopt op 30 mei 1734 te Anjum. Lidmaat en ouderling van de Gereformeerde kerk te Anjum. Hij komt voor, als Durk Geerts, in 1772, 1776 (beide keren met vrouw Wytske) en alleen in 1780, 1783, 1785, 1792 (dan als lid van de kerkeraad) en uiteindelijk in 1797. Visser te Ezumazijl.

Hij verklaart op 26 september 1769, samen met vrouw Wytske, 180 carolyguldens schuldig te zijn aan Hans Teunis en Aukjen Dirks te Ezumazijl. Hypotheekboek OOD 1774-1780, fol. 101.

Overleden in 1805 omdat in het Speciekohier van dat jaar wordt aangegeven dat hij is overleden. In het lidmatenboek staat na zijn vermelding als lidmaat in 1797 de toevoeging ‘obiit’ later bijgeschreven, wat ‘overleden’ betekent. Trouwde op 16 mei 1762 te Anjum met Wytske Kornelis. Zij woonden in huis no. 74, met 1,5 schoorsteen (in 1765 nog 1 schoorsteen). De halve schoorsteen was boven de plaats waar men het eten bereidde. Dit huis werd voorheen bewoond door zijn ouders. Hun zoon Kornelis neemt in 1811 de achternaam Gaasterland aan.

Jochem Geerts, gedoopt op 13 januari 1737 te Anjum. Jong overleden.

Jan Geerts, gedoopt 25 December 1738 te Anjum. Waarschijnlijk overleden tussen 1740 en 1749.

In 1770 veroorzaakt de veepest in Friesland een grote slachting onder de koeien.

Vijfde generatie

Kinderen van Jochem Geerts en Baukjen Tjerks

Geert Jochems Zijlstra is de man die op 27 December 1811 te Metslawier de naam Zijlstra aanneemt als familienaam. Hij woont dan in Niawier.

Geert werd gedoopt op 20 September 1767 te Anjum en trouwt op zijn 31e op 26 mei 1799 te Niawier met Gertje Pieters van der Herberg. Zij werd geboren op 22 maart 1775 te Niawier, waar ze op 16 April werd gedoopt als dochter van Pieter Gerbens en Aukjen Sakes.

In 1801 wordt Geert genoemd in het Speciekohier van Niawier als bewoner van huis no. 49, met de vermelding ' te voren dienstbaar '. Het huis heeft 1 schoorsteen. In 1803 staat vermeld dat hij is vertrokken naar huis no. 38, waar hij eveneens 1 schoorsteen, maar ook 1 koe bezit.

In mei 1804 verkoopt Geert, samen met zijn broer Tjerk, zus Antje (met consent van haar man Folkert Sjoerds (ook schoenmaker !)) "zekere huizinge, hovinge, bomen en plantagien staande en gelegen op Ezumaburen". Dit was hun ouderlijk huis dat in 1769 gekocht was. Het had ten Oosten Johannes Sjoukes, ten zuiden de zijlstrijd (het watertje naar de Ezumazijl), ten westen Hendrik Slaper en ten noorden de reed. Een reed is Fries voor onverhard pad. Voor 315 carolieguldens wordt het huis verkocht aan Jan Minnes en Maijke Tijssens. Op dat moment is Harke Jacobs nog huurder van het pand.

Het feit dat Geert is opgegroeid in de buurt van de zijl heeft hem blijkbaar doen besluiten zijn achternaam hieraan te verbinden.

Geert was van beroep voerman, een koetsier (bode/vrachtrijder) die goederen vervoert.

Op 23 mei 1826 overlijdt hij te Niawier op 58-jarige leeftijd, in huis numero 4. Getuigen bij de aangifte zijn de buren en vrienden Jan Sjoerds Bouma, 48 jaar, gardenier (een keuterboer), en Anne Siemons Leegstra, arbeider. Zijn vrouw Gertje is al op 27 augustus 1816 overleden, 41 jaar oud, eveneens in huis numero 4, kadastraal nummer B 636. Hier waren getuige bij de aangifte: Tjerk Ebes Wouda (die verklaarde niet te kunnen schrijven en dus geen handtekening zette) en Jan Jeltes Bouma. Het huis no.4 in Niawier moet een erg klein huisje zijn geweest, getuige de kadastrale gegevens. Hedentendage is er nog een kleine kromming in de daar lopende Bredewei, een restantje van de woning.

Tjerk Jochems, gedoopt op 11 februari 1770 te Anjum. Hij komt als no. 155 (Tjerk Jochims- Lutkewoude) voor in een lijst van gearresteerde personen in het Gedemoilieerde Blokhuis, die meededen in het Kollumer Oproer van 3,4 en 5 februari 1797. Dit was een spontaan volksprotest tegen de inschrijving voor de Nationale Burgerbewapening. Twee jaar na de intocht van de Fransen in ons land werd de maatregel ingesteld. Mannen tussen 18 en 45 jaar moesten zich hiervoor ter beschikking stellen, maar velen uit de omgeving van Kollum zagen dit niet zitten. Ouderen moesten contributie (een soort belasting) voor dit Bataafsche volksleger betalen. Abel Reitses uit Burum liet bijvoorbeeld duidelijk zijn afkeur blijken. Inwoners van met name Kollumerzwaag en Zwaagwesteinde weigerden massaal hun naam te noemen. Lieden die zich wel wilden opgeven werden met de dood bedreigd. Het gezag raakte in paniek en waarschuwde hun meerderen in Leeuwarden. Als zondebok werd Abel Reitses opgepakt. Dit had echter een averechts effect. Er ontstond een oproer van duizenden mensen die met stokken, hooivorken en geweren naar Kollum trokken (meestal lopend) om hem te bevrijden. De ambtenaren sloegen nu groot alarm en met de nodige versterkingen werden velen gearresteerd en bloedde de opstand dood. De verhoren van de arrestanten leverden later een kleurrijk getuigenverslag op. Twee van de hoofdrolspelers in het oproer, Jan Binnes en Salomon Levi, werden uiteindelijk op het schavot onthoofd! Achteraf gezien was het een laatste stuiptrekking van het zelfstandige gewest Friesland. In 1813 werd de eenheidsstaat Nederland gevormd. Bron: Het Kollumer Oproer van 1797- B.K. van der Veen-Skipper Publishing.

Op 19 december 1809 overlijdt Tjerk te Kollum, 39 jaar oud (Kol. 055).

Antje Jochems werd geboren op 20 augustus 1772 te Ezumazijl en gedoopt op 13 September 1772 te Anjum. Overleden 13 februari 1832 te Kollum in huis no. 94, wijk A.

Trouwde op 5 juni 1797 te Kollum (dus vlak na het Kollumer Oproer !) met Folkert Sjoerds Elsinga (onder de naam Folkert Jacobs, het patroniem van zijn moeder !). Zoon van Sjoerd Folkerts en Pyttertje Jakobs, gedoopt op 30 December 1770 te Kollum en overleden op 12 februari 1860 te Kollum in huis no.92, wijk B.

In 1799 kopen de echtelieden in Kollum van Bauke Andries (Mr. Schoenmaker) voor 435 carolyguldens een huis in de kerkeburen, ten zuiden van de pastorie en als verdere naastlegers de verkoper ten oosten, de Straat ten zuiden en de Armestaat ten westen. Folkert, die ook schoenmaker was, vestigde hier waarschijnlijk zijn schoenmakerij.

Folkert en Antje kregen onder andere een dochter op 26 februari 1816 die de naam Jochumina kreeg. Bij de naamsaanname op 31 januari 1812 hadden ze 4 kinderen: Sjoerd 13 jaar, Baukje 10 jaar, Pietertje 3 jaar en Fettje 5 maanden.

Fokeltje Jochems, gedoopt 19 maart 1775 te Anjum en geboren op 18 februari 1775 te Ezumaburen. Mogelijk getrouwd met De Jong, want op 13 juli 1841 overlijdt te gemeente Achtkarspelen ene Fokeltje Jochums de Jong, Toegangsnr. 30-01, Inventarisnr. 3011, Nummer 25, Aangiftedatum 14 juli 1841, Oud 78 jaar (incorrect ?), gehuwd.

Jan Jochems, gedoopt op 29 October 1777 te Anjum en geboren op 22 October 1777 te Ezumaburen. Mogelijk in 1797 bezitter van een open wagen met 1 peerd te Engwierum (3 gulden belasting). Overleden 14 april 1811 ?. In theorie zou het ook nog de Jan Jochems uit generatie 3 kunnen betreffen.

 

Zesde generatie

Kinderen van Geert Jochems Zijlstra en Gertje Pieters van der Herberg

Jogchum Geerts Zijlstra, geboren te Niawier op 29 April 1815, boerenknecht te Nes en arbeider te Niawier heeft zijn moeder, die in 1816 overleed, dus niet bewust meegemaakt.

Hij trouwt in Metslawier (afkondiging in Ternaard) op 19 februari 1846 met Maria (Marijke) Baukes Holwerda, dochter van Bauke Sijtzes Holwerda en Tjetske Martens Sloterdijk (arbeidster te Ee). Maria, geboren op 17 februari 1823 in Ee, is dienstmeid te Ee als ze trouwt. Ze is inmiddels hoogzwanger want 2 maanden later wordt hun eerste zoon geboren ! De trouwerij zal een ‘moetje’ geweest zijn.

Van Jogchum is het signalement bekend vanuit de papieren van de Nationale Militie (het leger): 1.64 meter lang, hoog voorhoofd, bruine ogen, grote neus, grote mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen. Hij overlijdt op 49-jarige leeftijd te Niawier op 6 januari 1865 in huis numero 4. Dit is kadastraal nummer B 636.

Maria hertrouwt als ze 48 jaar is met Freerk Siegers Dijkstra te Oostdongeradeel op donderdag 9 maart 1871. Op 21 December 1909 overlijdt ze te Ee, bijna 87 jaar oud. De genealogie ‘Holwerda, een familie uit Oostdongeradeel’ is gepubliceerd door Mente Holwerda te Metslawier.

Jochum Geerts Zijlstra, geboren 22 februari 1800 te Niawier en overleden op 19 mei 1811 te Niawier.

Getuigen bij de aangifte waren de buren (vader en zoon) en tevens gardeniers Brant Jans, 40 jaar, en Jan Sypts, 80 jaar.

Pytter Geerts Zijlstra, geboren 4 December 1803 te Niawier.

Van beroep stalknecht. Hij komt op een gegeven moment in Amsterdam terecht. Hier overlijdt hij op 43-jarige leeftijd, op 13 oktober 1847, in het binnengasthuis aan de Oudezijds Achterburgwal 237 aan een dodelijke ziekte. In die tijd heerste een cholera-epidemie in Amsterdam. Wat hem bezielde om ‘ver weg’ in Amsterdam te gaan leven is nog onduidelijk. Als stalknecht heeft hij waarschijnlijk in de plantagebuurt (omgeving van het huidige Artis) gewerkt, waar veel stallen van de gegoede burgerij waren. Trouwde op 38-jarige leeftijd te Amsterdam op 29 juni 1842 met Jacoba (Koosje) Krans, geboren te Zwolle ca. 1811, dochter van Willem Krans, lampenmaker en Johanna Ruisink. Zij woonden in de Kerkstraat 104, Weesperstraat 48 en 103 en Lijnbaansgracht 53 te Amsterdam.

Aukjen Geerts Zijlstra, geboren 3 juli 1806 te Niawier, arbeidster, overleden op 28 februari 1827 te Niawier, in huis no.4. Getuigen bij de aangifte waren de gardeniers Pieter Siemons Kloostra. 23 jaar, en Meint Douwes Tillema, 52 jaar, naaste buren en vreemden.

Bauke Geerts Zijlstra, geboren 14 September 1810 te Niawier, boerenknecht, overleden op 6 mei 1827 te Niawier, in huis no. 47. Opvallend is dat hij vlak na zijn zus Aukjen overlijdt en ook nog erg jong is. Hij wordt slechts 16 jaar, zijn zus 20 jaar. Aannemelijk is dat een ernstige ziekte heeft toegeslagen. Aanwijzingen hiervoor zijn de aantekeningen van ene Ruurd Jans Deelstra uit februari 1848:Het was in het jaar 1811, den 10 Maart, ben ik gebooren op het Oudeel onder Tietjerk, zijnde volgens zeggen van mijn vrienden het water toen buitengewoon hoog. En in de jaaren 1816 en 1817 bijzonder natte zoomers, dat ons ouders veel vee verlooren aan de gal. En 1821 en 1822 bijzonder vrugtbaar. En 1825 bijzonder hoog winterwater, daarbij nog overstrooming van zeewater. In het eerst van Februarij toen is het water zoo hoog gesteegen dat veelen bij ons de huizen moesten verlaaten en met hun vee na hooger oorden vlugten, hetwelk zeer veel schaade bij ons te weeg bracht. En daarop volgden te drooge zoomers: 1826 en 1827, waarbij veele ziekten ontstonden en meestal de galkoors, daar wij ook bijna allen in deelden, waardoor ook veel menschen stierfven. En daarop volgden weer drie natte zomers, bijzonder 1830, in welk jaar wij bijna de helft van het land in de zomer onder water hadden en in het vervolg veel vee verlooren aan de gal.

Toen men nog een sterke binding met de natuur had waren er specifieke benamingen voor kalendermaanden, die ook in officiële actes werden gebruikt. Dit waren ze:

Januari: Louwmaand

Februari: Sprokkelmaand

Maart: Lentemaand

April: Grasmaand

Mei: Bloeimaand

Juni: Zomermaand

Juli: Hooimaand

Augustus: Oogstmaand

September: Herfstmaand

October: Wijnmaand

November: Slachtmaand

December: Wintermaand

Zevende generatie

Kinderen van Jogchum Geerts Zijlstra en Maria Baukes Holwerda

In deze familie valt het op dat de meeste bruiloften in mei plaatsvonden. In verband met de seizoensarbeid op het platteland was dit een gebruik bij boerenbruiloften. Hoe komt dit? Huurcontracten van boeren en arbeidscontracten van arbeiders liepen van 12 mei tot 12 mei. Dus dan ging men vaak verhuizen en trouwen.

Voor wie zich afvraagt waarom dat dan precies op 12 mei is, het volgende: oorspronkelijk was de datum waarop een nieuw arbeidscontract (en ook het huurcontract voor de pachtboeren) werd aangegaan 1 mei. Toen in 1700/1701 ook in Friesland overgegaan werd van de Juliaanse op de Gregoriaanse kalender veranderde 1 mei in 12 mei. Na 31 december 1700 volgde namelijk 12 januari 1701. In het Fries wordt 12 mei nog altijd "âlde maaie" genoemd. De overgang van Juliaans naar Gregoriaans is voor Nederland heel verschillend verlopen. De meeste Nederlandse Provinciën gingen al in 1582/1583 over op de kalender "nieuwe stijl", maar Gelderland, Overijssel, Utrecht, Friesland, Groningen en Drente pas in 1700/1701.

1.Geert, geboren 11 April 1846 te Oudwoude, overleden 19 augustus 1846 te Jouswier, in huis no. 10. Kadastraal bekend als C 376. Dit huis bestaat nog. Het heet Het Hoog en ligt aan de Winia's reed. Voorheen was hier Winia sate, huis no.2 van Jouswier, een klein terpdorp.

2.Tjitske, geboren 3 maart 1848 te Aalsum, Overlijdensdatum: 26 maart 1928, Toegangnr: 30-26, Inventarisnr: 3059, Gemeente: Oostdongeradeel, Nummer: 25, Aangiftedatum: 27 maart 1928, Nadere informatie, Oud 80 jaar, gehuwd, trouwde op 13 mei 1876 met Lieuwe Smedema, geboren 2 oktober 1848, zoon van Johannes Ales Smedema en Sjoukje Lieuwes Jansma. De ouders woonden in 1853 te Engwierum in huis no. 79a, kadastraal nummer D 354. Dit lag langs het Oude Dokkumer Diep.

3.Geert, geboren 9 December 1849 te Aalsum, Overlijdensdatum: 31 mei 1934, Toegangnr: 30-26, Inventarisnr: 3065, Gemeente: Oostdongeradeel, Nummer: 40, Aangiftedatum: 2 juni 1934. Nadere informatie: Oud 84 jaar, weduwnaar, arbeider te Engwierum trouwde 13 mei 1882 met Sieuwke Bouma, geboren 23 maart 1856 te Engwierum,Overlijdensdatum: 21 juli 1920, Toegangnr: 30-26, Inventarisnr: 3051,Gemeente: Oostdongeradeel,Nummer: 81, Aangiftedatum: 23 juli 1920. Dochter van Klaas Meinderts Bouma en Aagtje Jans Leemburg.

4.Gertje, geboren 30 augustus 1851 te Aalsum, overleden 26 December 1930 te Ezumazijl en begraven naast de kerk te Anjum, trouwde 31 mei 1878 met Simon Haaima, geboren 14 April 1849 te Nijkerk als zoon van Louw Piebes Haaima en Antje Teunis Woudwijk en overleden 27 April 1945 te Ezumazijl. Begraven naast zijn vrouw op het kerkhof te Anjum.

Simon was eerder getrouwd met Tjitske Riemersma, op 5 oktober 1872 te Oostdongeradeel (Inventarisnr. 2022, Toegangsnr. 30-26, Nummer 69 Huwel.acte)

5.Baukje, geboren 7 juli 1854 te Niawier, trouwde 13 mei 1880 met Gerrit van der Woud, geboren 21 januari 1855 te Morra. Vertrokken op 3 juni 1889 naar Argentinië met 4 kinderen: Oebele, Jogchum, Mient en Geert. In Argentinië werd nog een dochter, Maria, geboren. Gerrit was zoon van Oebele Mients van der Woud en Sijke Gaatzes Hofman. Oebele en zijn vrouw woonden in 1853 te Morra in huis no. 27, kadastraal D 651.

6.Bauke, geboren 7 februari 1857 te Niawier, boerenknecht te De Waarden, overleden 22 September 1929 te Munnekezijl, trouwde 21 December 1882 met Aukje Visser, geboren 16 April 1859 te Engwierum, dienstmeid te Ee, dochter van Anne Alberts Visser, arbeider te Dokkumer Nieuwezijlen en Trijntje de Boer van der Herberg, en overleden 21 juni 1940 te Munnekezijl. Anne en Trijntje woonden in 1853 te Dokkumer Nieuwezijlen/ Engwierum in huis no. 20, kadastraal nummer D 294.

7.Sijtze, geboren 30 mei 1859 te Niawier, boerenknecht te Westergeest en Morra (1884) en arbeider te Engwierum, Overleden op 7 september 1938 te Gerkesklooster, gemeente Achtkarspelen. Aangiftedatum: 8 september 1938. Nadere informatie:Oud 79 jaar, trouwde 17 mei 1884 met Jitske van der Weg, geboren 10 januari 1863 te Engwierum, Overleden op 16 februari 1915 te Engwierum. Aangiftedatum: 17 februari 1915, dochter van Durk/Dirk Tjeerds van der Weg en Durkje Egles Hoekstra. Deze woonden te Engwierum in huis no. 39, kadastraal nummer D 235, de zuidkant van de dorpskern. Van 1849 tot 1859 was Dirk huurder van de boerderij Nij Terlune/ De Vor in Engwierum (floreennummer 19). Sijtze vertrok na het overlijden van zijn vrouw samen met zijn dochter Maria van Engwierum naar Gerkesklooster op 30 april 1921. Hij woonde aldaar tot aan zijn overlijden en is te Gerkesklooster ook begraven.

8.Janke, geboren 20 September 1863 te Niawier, Overlijdensdatum: 2 april 1937,Toegangnr: 30-26, Inventarisnr: 3068, Gemeente: Oostdongeradeel, Nummer: 32, Aangiftedatum: 5 april 1937 Nadere informatie: Oud 72 jaar, gehuwd. Overleden te Leeuwarden,of: Overlijdensdatum: 26-10-1916,Toegangnr: 30-40, Inventarisnr: 3045, Gemeente: Westdongeradeel, Nummer: 82, Aangiftedatum: 27-10-1916, Nadere informatie: Oud 52 jaar, gehuwd, trouwde 22 mei 1886 met Harke van der Velde, geboren 18 oktober 1858 in het armenhuis te Engwierum (zijn vader was al overleden op 12 maart, op 35-jarige leeftijd). Zoon van Harke Martinus van der Velde en Reinouw Popes Hiemstra. Vijf dagen na het overlijden van Harke Martinus schreef de armvoogd J.G. Douma de navolgende brief aan burgemeester en wethouders van de gemeente Oostdongeradeel. " Door het op den 12 dezer plaats gehad hebbende overlijden van Harke Martinus van der Velde, alhier met vrouw en kinderen in het armhuis verpleegd wordende, is het onderstands-domicilie van deszelfs nagelaten weduwe Reino Poppes Hiemstra en dat harer minderjarige kinderen, van Engwierum op Ee als hare geboorteplaats overgegaan, en dien ten gevolge hebben de armvoogden van Engwierum het hunnen pligt geacht, uedelachtbare hiervan mededeling te doen, gelijk geschiedt bij dezen, met beleefd verzoek zulks ter kennis van het daarbij betrokken armbestuur van Ee te willen brengen teneinde dit op zulk ene wijze in hare verpleging kan voorzien als het zal kunnen goedvinden en vermeent te behoren." De strekking van de brief is duidelijk: omdat de vader als gezinshoofd uit Engwierum kwam, werd hen een plaats in het armenhuis van dat dorp verleend. Toen de vader overleden was, wilde de voogdij Reinouw met de kinderen naar haar geboorteplaats terug sturen. Dan kon de armvoogdij in Ee de kosten voor haar rekening nemen en waren zij er in Engwierum vanaf. Dit schijnt overigens een algemeen gebruikelijke maatregel te zijn geweest in die tijd.

Zoon Harke werd in oktober toch geboren in Engwierum. Heeft de burgemeester of de armvoogdij van Ee de verhuizing tegengehouden omdat ze dit al te gortig vonden? Het is niet bekend. Maar een schrijnende toestand was het wel. Harke werd later koster van de gereformeerde kerk te Ee. Zijn ouders woonden in 1853 aan de sluis te Dokkumer Nieuwezijlen/Engwierum in huis no. 25, kadastraal nummer D 300, vlakbij de familie Anne Alberts Visser.

9.Wijtske, geboren 16 mei 1865 te Ee (vader is dan reeds overleden), overleden 26 December 1922 te Groningen, trouwde 25 November 1892 met Geert Frik, winkelier en kleermaker te Zoutkamp, geboren 15 augustus 1853 te Zoutkamp als zoon van Klaas Geerts Frik, zeeman, geboren 16 maart 1814 te Zoutkamp, overleden 15 september 1897 te Anjum, en Janna Alberts Ronda, geboren op 17 augustus 1822 te Zoutkamp, overleden op 17 mei 1890 te Anjum, dochter van Albert Jacobs Ronda, kleermaker te Zoutkamp en Reintje Jans Loots. Geert is overleden op 24 juni 1934 te Groningen. Geert en Wijtske werden op 9 augustus 1876 afgeschreven naar Anjum, waar hij kleermaker en winkelier in ellewaren werd. Op 10 juni 1908 vertrokken ze naar Groningen. Geert hertrouwde daar later met Henderika Vinkes. In het tijdschrift Gruoninga van de afdeling Groningen van NGV in 1967, blz. 49, staan zijn gegevens vermeld. In een nummer van 1966, blz. 79/80, staat dat het geslacht Frik, protestants, een der oudste geslachten van Zoutkamp is. Teruggaand tot ca. 1650, beginnend met Frerick Everts te Vierhuizen. Frik is een samentrekking van de voornaam Frederik, eerst als voornaam en patroniem, in 1792 als familienaam.

Kinderen van Pytter Geerts Zijlstra en Jacoba Krans

1. Cornelia Zijlstra, geboren 16 april 1840 te Amsterdam, Kerkstraat 104, overleden op 22 december 1916 te Amsterdam. Was dienstbode en gehuwd op 3 november 1880 met Jan Coenraad Jansen, werkman. Vervolgens gehuwd op 3 augustus 1882 te Amsterdam met Hendrik Jan Emmelot, kruier, weduwnaar van Aaltje Lempke.

2. Pieter Zijlstra, geboren 5 mei 1842 te Amsterdam, Weesperstraat 48, overleden 20 oktober 1848 te Amsterdam

3. Geertje Zijlstra, geboren 14 april 1845 te Amsterdam, overleden 9 november 1871 te Amsterdam.

4. Willem Zijlstra, geboren 21 oktober 1846 te Amsterdam, Lijnbaansgracht 53, overleden 9 november 1846.

5. Alida Zijlstra, geboren 28 december 1847, overleden 14 januari 1848 te Amsterdam.

In 1851 woont Jacoba, als Nederlands Hervormd weduwe, met haar dochters Cornelia en Geertje Zeilstra (!) op de Weesperstraat 103. Ze is inmiddels als werkster aan de slag gegaan. Opvallend is dat reeds 2 kinderen voor het huwelijk geboren zijn. Veel geluk en gezondheid heeft het gezin echter niet gekend.

Voor informatie over recentere generaties kunt u emailen met Hans Zijlstra: hzijlstra@yahoo.com