© ING - Den Haag. Bronvermelding: Alexander Münninghoff, 'Donner, Johannes Hendrikus (1927-1988)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn5/donner [20-02-2007]
DONNER, Johannes Hendrikus (1927-1988)
Donner, Johannes Hendrikus, schaker en publicist ('s-Gravenhage 6-7-1927 - Amsterdam 27-11-1988).
Zoon van Jan Donner, minister van Justitie en president van de
Hoge Raad, en Golida Wilhelmina van den Burg. Gehuwd op 8-1-1960
met Irène van de Weetering (geb. 1939). Uit dit huwelijk
werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (13-8-1968)
gehuwd op 21-12-1971 met Marian Coeterier (geb. 1939), juriste.
Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.
'Heini', zoals Hein Donner in familiekring werd genoemd,
groeide op in een streng gereformeerd gezin. Pas op
veertienjarige leeftijd, in 1941, kwam hij via een
schoolvriendje met het schaakspel in aanraking. Prompt
doubleerde hij op het Christelijk Gymnasium in Den Haag. In
1945 - hij was toen al twee keer blijven zitten - haalde Donner
op een voor hem karakteristieke wijze zijn achterstand in: hij
deed een jaar te vroeg staatsexamen en slaagde, als een van de
zeer weinigen.
Hierna ging Donner in 1945 rechten studeren aan de Vrije
Universiteit te Amsterdam. Het was voor hem een moeizame
periode. Zijn worsteling met de gereformeerde identiteit - voor
een aanzienlijk deel bepaald door zijn dominante vader - was
voor hem belangrijker dan zijn studie, die hij in 1949, na het
behalen van het kandidaatsexamen, eraan gaf. Zijn keuze, in
datzelfde jaar, om beroepsschaker te worden verried een diepe
behoefte zich af te zetten tegen het eigen milieu.
Het begin van Donners schaakloopbaan was verre van
overtuigend: noch op de Olympiade in Dubrovnik 1948 noch in de
toernooien van Venetië in 1949 en Amsterdam in 1950 - het
zogeheten 'Wereldschaaktoernooi' - kon de bijna twee meter
lange Nederlander imponeren. Doordat Donner echter in 1948 en
1949 in respectievelijk een tienkamp en de reservegroep met
overmacht zegevierde, werd hij in 1950 toch nog uitgenodigd
voor de hoofdgroep van het Hoogovens Schaaktoernooi in
Beverwijk. Hier behaalde hij een sensationele overwinning,
waarbij hij onder anderen oud-wereldkampioen Max Euwe achter
zich liet.
Het zou een kenmerk van Donner worden dat hij er nooit in
slaagde gedurende langere tijd een goede vorm te behouden. Zijn
gehele schaakloopbaan door had hij last van inzinkingen. Een
weinig professionele houding ten aanzien van het spel was
daaraan debet. Donner ontzag zich niet en hield er een
bohémienachtige levensstijl op na: zijn dag begon
doorgaans pas in de namiddag. Hij studeerde niet veel en had
bijvoorbeeld geen behoorlijk schaakbord thuis. Zijn voornaamste
kracht lag in positiespel; vaak had hij geen weerwoord op
theoretische varianten die door ijverigere collega's in de
studeerkamer grondig waren voorbereid. Een in latere jaren
steeds nadrukkelijker geformuleerd inzicht van Donner dat
schaken in wezen vooral een geluksspel is, is in dit verband
veelzeggend.
Het succes op het Hoogovens Schaaktoernooi van 1950 werd
aldus gevolgd door teleurstellingen: het Nederlands
kampioenschap werd 'gewoon' weer een buit voor Euwe. Op het
volgende toernooi in Beverwijk werd Donner achtste van de tien,
en in 1952 zelfs laatste. Weinig ingetogen gedrag, door
sommigen als provocerend ervaren, leidde er voorts toe dat
Donner zich in de schaakwereld, maar ook daarbuiten, beslist
niet algemeen geliefd maakte. Vooral de 'controverse' met
schaakmeester Lodewijk Prins, die bij nader inzien niet veel
meer was dan een uit de hand gelopen treiterpartij tijdens de
Olympiade van 1952 in Helsinki, heeft in het Nederlandse
schaakwereldje decennialang voor een belangrijk deel de sfeer
bepaald.
Al met al was Donner - zijn aanvankelijk magere successen
ten spijt - onmiskenbaar de opvolger van Euwe als beste
Nederlandse schaker. In 1954 was het zover en nam hij de titel
die Euwe 35 jaar had behouden, over door het toernooi om het
Nederlands kampioenschap te winnen; tegen Euwe zelf maakte hij
remise. Donner, die veel eerbied voor de Nederlandse
grootmeester had en hem consequent aansprak met
'grand-maître', heeft nooit een winstpartij op zijn
voorganger kunnen boeken. Een soort revanchematch van Euwe met
Donner rond de jaarwisseling 1955/1956 in Den Haag verloor
Donner kansloos met 7-3.
Pas 1957 bracht weer een reeks fraaie resultaten. Donner won
het Nederlands kampioenschap en speelde een sterk zonetoernooi
(: een eerste kwalificatiewedstrijd in de trapsgewijze
competitie om het wereldkampioenschap) in Wageningen. Verder
behaalde hij in 1958 voor de tweede maal winst bij het
Hoogovens Schaaktoernooi, samen met - voor de laatste keer -
Euwe. Tenslotte prolongeerde Donner, tegen zijn gewoonte in, de
Nederlandse titel.
Het was eveneens in 1958 dat Donner kennismaakte met de
schrijver Harry Mulisch, met wie hij voor de rest van zijn
leven een intense haat-liefderelatie zou hebben. De
(heimelijke) drang zelf schrijver te worden leidde bij Donner
enerzijds tot bewondering, anderzijds tot diepe jaloezie. 'Ik
ga jou het schrijven onmogelijk maken!', was een van Donners
opmerkingen aan het adres van Mulisch. Beide heren zagen elkaar
na hun eerste kennismaking vrijwel dagelijks. Vooral op de
Amsterdamse artiestensociëteit 'De Kring' nabij het
Leidseplein vormden zij een spraakmakend koppel. Donner schreef
inmiddels al over schaken in
De Tijd/De Maasbode
, kreeg er vervolgens een 'gewone' rubriek bij in
Elsevier
en werd in 1975 schaakmedewerker van
de Volkskrant
. Daarnaast publiceerde hij bijdragen en columns van algemene
aard in tal van bladen, zoals
Hollands Diep
,
Avenue
en
NRC Handelsblad
. In 1971 werd hij medewerker van
Schaakbulletin
, dat dankzij hem uitgroeide tot een ook door niet-schakers
gelezen maandblad.
In 1959 werd Donner door de wereldschaakbond, de
Fédération internationale des échecs (FIDE), de
grootmeestertitel toegekend. In 1960 trouwde hij met Irène
van de Weetering. Zijn zoon, David Jan, werd geboren in de
zomer van dat jaar, terwijl Donner in Madrid het zonetoernooi
speelde. Het werd een van de meest dramatische 'Fehlleistungen'
van zijn carrière. In de voorlaatste ronde sloeg hij een
remiseaanbod, dat hem kwalificatie voor het interzonale
toernooi zou hebben opgeleverd, af en verloor. Zodoende moest
hij aan het slot de Joegoslaaf Svetozar Gligoric, de Spanjaard
Arturo Pomar en de Hongaar Lajos Portisch naast zich dulden. In
de onderlinge vierkamp, die ging om drie plaatsen, werd Donner
vervolgens laatste. 'Ik ben ook nooit goed bij mijn hoofd
geweest', gaf hij ruiterlijk toe.
De geboorte van een tweede kind, zijn dochter Fransje in
1962, bracht bij Donner een zekere hang naar huiselijkheid
teweeg. Voor het eerst - en voor het laatst - in zijn leven
begaf hij zich in loondienst: op voorspraak van Euwe kreeg
Donner een baan bij het computerbedrijf IBM. Langer dan een
halfjaar hield hij het er niet uit.
Het grootste succes van zijn leven behaalde Donner in 1963
door het 25ste Hoogovens Schaaktoernooi ongedeeld te winnen
vóór onder anderen de favoriete Sovjetspelers David
Bronstein en Joeri Averbach. Donner had overigens een
buitensporig slechte totaalscore tegen Sovjetschakers - nog
geen dertig procent uit 129 partijen! - en zijn ontzag voor de
methodische en strak gedisciplineerde Sovjetschaakschool, die
zo ver van zijn eigen rommelige aanpak afstond, was groot.
Hierna bleef het op en neer gaan: 1965 bracht Donner winst in
het IBM-toernooi te Amsterdam, maar in 1966 werd hij tiende en
laatste in het supertoernooi van Santa Monica. De exclusieve
wereldtop was uitgenodigd, en meedoen was dus zeer eervol. Uit
Donners later ontdekte dagboekfragmenten blijkt evenwel dat hij
tijdens dit toernooi voornamelijk met een herlezing en
herbeoordeling van Mulisch' werk bezig was. In Venetië
1967 kwam de Nederlandse grootmeester vervolgens met een
daverende verrassing door eerste te worden met een vol punt
voorsprong op de heersende wereldkampioen Tigran Petrosian uit
de Sovjetunie. Een van de prijzen - een met edelstenen bezette
gouden gondel - schonk hij in het openbaar aan de Viet Cong, de
linkse nationalistische beweging in Vietnam, wat voor
Elsevier
aanleiding was Donner als rubriekschrijver verder te weren. Het
Nederlands kampioenschap van dat jaar beëindigde hij weer
zeer teleurstellend: hij verloor door onderschatting van enkele
outsiders en wist geen rol van betekenis te spelen.
Inmiddels was Donners vrouw lrène in Amsterdam
gemeenteraadslid voor de anarchistische beweging Provo
geworden. Donner, allerminst een provo, volgde de happenings en
'wereldschokkende' gebeurtenissen kritisch en op afstand. Aan
de ene kant 'gezagsgetrouw van huis uit', toonde hij zich
evenwel oprecht en publiekelijk verontwaardigd wanneer hij
geconfronteerd werd met in zijn ogen schandelijk
politieoptreden: 'Doe je jasje uit, dan sla ik je in elkaar',
beet hij een deraillerende agent eens toe. Maar met de
Provobeweging had Donner geen affiniteit, en dat leidde
uiteindelijk in juni 1966 tot een breuk met Irène. Twee
jaar later werd de echtscheiding uitgesproken.
De hierna volgende periode modderde Donner maar wat aan. Hij
was eenzaam en ook gefrustreerd doordat in zijn relatie met
Mulisch een zekere verkoeling optrad: de schrijver wendde zich
steeds meer van hem af, bewandelde andere wegen. Donner zette
zijn ideeën omtrent Mulisch op papier, en in 1971
verscheen
Mulisch, naar ik veronderstel
, een - algemeen als onbegrijpelijk bekritiseerde - poging tot
verduidelijking van Mulisch' schrijverschap. Vier jaar later
zou
Jacht op de inktvis
, met hetzelfde onderwerp - 'De schrijver die zichzelf met inkt
onzichtbaar maakt' -, al even weinig verheldering brengen.
Intussen was Donner voor de zoveelste keer uit het schaakdal
opgekrabbeld. In 1970 werd hij tweede in de vierkamp van het
Leids Schaak Genootschap, achter de Russische wereldkampioen
Boris Spasski maar vóór diens landgenoot de
ex-wereldkampioen Michaïl Botwinnik - die hier zijn
afscheidstoernooi speelde - en de Deen Bent Larsen. Het
Nederlands kampioenschap van 1971 beëindigde hij op een
gedeelde eerste plaats samen met nieuwkomer Hans Ree. In de
aanloop tot dit toernooi was Donner begonnen om in
Schaakbulletin
, het trendsettende schaakblad uit die jaren, zijn kritiek op
de Nederlandse schaakwereld te spuien. Op Euwe na kreeg
iedereen er ongenadig van langs. Ree, door Donner omschreven
als 'een goed gedresseerde sukkel', riposteerde met de
constatering dat 'die dikke in zijn ruitjesjas' zo
langzamerhand passé was geworden. De beslissingstweekamp
met Ree, onder zeer grote belangstelling in november 1971
gehouden in Amsterdam en door de verbale begeleiding van beide
combattanten een van de meest emotionele in de Nederlandse
historie, eindigde pas in de laatste partij in een overwinning
voor Ree.
Inmiddels was Donner hertrouwd met de juriste Marian
Coeterier, bij wie hij in 1974 een dochter, Marian, kreeg. Dat
was ook het jaar waarin hij voor het laatst een goede
internationale schaakprestatie leverde: achter de Amerikaan
Walter Browne werd hij tweede in het toernooi in Beverwijk.
Hierna ging het langzaam bergafwaarts. In 1978 speelde hij in
Buenos Aires zijn laatste Olympiade, waar hij beroemd werd door
zijn verschrikkelijke nederlaag tegen de onbekende Chinees Liu
Wen Che. Na de partij te hebben opgegeven bleef Donner
bewegingloos als een standbeeld minutenlang zwijgend achter
zijn bord zitten, terwijl collega schakers van alle kanten van
de zaal kwamen toegesneld om dit drama met eigen ogen te
aanschouwen.
In 1981 volgde Donners laatste Nederlands kampioenschap.
Zijn tweede plaats, achter Jan Timman, was buiten verwachting
goed. Kort hierna speelde Donner op de Technische Hogeschool
van Delft een met weddenschappen omgeven partij tegen 'Belle',
de wereldkampioen onder de door hem zo verachte computers. Met
een hoop merkwaardig geluk won de mens. Ook voor schakende
vrouwen had Donner een onuitroeibaar dédain. Die zouden
het nooit leren, onder meer omdat het hun ontbrak aan
intuïtie, die juist bij de man wèl aanwezig was.
Enkele maanden later, in februari 1982, viel voor Donner het
doek: hij kreeg aan de vooravond van een zonetoernooi in
Marbella een verschrikkelijke hoofdpijn. Het toernooi speelde
hij nog wel - hij behaalde een magere zevende plaats -, maar
niet lang daarna was een volstrekt mislukt OHRA-toernooi in
Arnhem zijn definitieve laatste optreden in de schaakarena.
Op 24 augustus 1983 werd Donner getroffen door een
hersenbloeding. Uiteindelijk werd hij op eigen verzoek - omdat
hij zijn gezin niet tot overlast wilde zijn - opgenomen in het
verpleeghuis 'Vreugdehof' aan de rand van Amsterdam. Vanuit
zijn raam kon Donner nog net de flat zien waar Euwe had
gewoond. Hij kon nauwelijks verstaanbaar spreken, zag met
één oog en kon zich niet meer zelfstandig
voortbewegen.
Het was in deze deplorabele toestand - door hemzelf
omschreven als 'honderd procent invalide en honderd procent
normaal' - dat Donner begon te schrijven voor
NRC Handelsblad
, de enige krant die hem nog een plaats gunde. Omdat hij letter
voor letter, als een middeleeuwse monnik, moest typen, werden
het ultrakorte stukjes - 'fonkelende minima', zoals Renate
Rubinstein ze omschreef. De teneur van deze waarnemingen uit
zijn microkosmos was over het algemeen schrijnend bitter.
In maart 1987 kreeg Donner voor de bundel
Na mijn dood geschreven. Stukjes uit NRC Handelsblad
(1986) en
Slecht nieuws voor iedereen. Nieuwe stukjes uit NRC
Handelsblad
(1987) de Henriëtte Roland Holst-prijs van de Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde. Een laatste hoogtepunt voor Donner
vormde de presentatie, in datzelfde jaar, van het boek
De Koning. Schaakstukken
, een door Tim Krabbé en Max Pam samengestelde bundel van
Donners beste schaakartikelen. Gezeten in een rolstoel en
toegeklapt door honderden vrienden en bekenden ontving Donner
het eerste exemplaar uit handen van Harry Mulisch, die daarbij
de woorden sprak: 'Die koning, Hein, dat ben jij'. Een jaar
later overleed Donner op 61-jarige leeftijd in 'Vreugdehof' aan
een nachtelijke maagbloeding.
P: Naast de in de tekst genoemde publicaties:
Donner-Ree. Polemiek en tweekamp
. Samengest. door W.F. Andriessen (Amsterdam 1972);
De Nederlander en andere korte verhalen
(Amsterdam 1974); [samen met M. Euwe,]
Het eindspel
I (Utrecht 1977);
Dagboek van de tweekamp Karpov-Kortsjnoi
(Amsterdam 1978);
Van computers, politiek, Amsterdam en een klein meisje
(Amsterdam 1983);
Na mijn dood geschreven. Alle stukjes uit NRC
Handelsblad
(Amsterdam 1989);
Van vroeger
(Amsterdam 1989).
L: E. Straat,
Praatschaak
(2 dln.; 's-Gravenhage 1956); H. Mulisch,
Bericht aan de rattenkoning
(Amsterdam [1966]); Max Pam, 'Donner: ''Het is niet mijn karakter
om erg veel naar andere mensen te luisteren'',' in idem,
De zuiverste liefde is die tussen een man en zijn paard.
Interviews met schakers
(Amsterdam [etc.] 1975) 46-63; Alexander Münninghoff,
Max Euwe. Biografie van een wereldkampioen
(Amsterdam 1976) 386-391;
Hartversterkende schimpscheuten. Een selectie uit 15 jaar
Schaakbulletin
. Samengest. door A.M. Münninghoff (Hilversum 1985);
Evert-Jan Straat,
J.H. Donner, grootmeester
(Alkmaar [1993]); Alexander Münninghoff,
Hein Donner, 1927-1988. Een biografische schets
(Utrecht 1994). Op 21-8-1996 zond de NPS de televisiedocumentaire
Hein
Donner. Ein Heldenleben
van Jan Bosdriesz uit.
I:
Evert-Jan Straat,
J.H. Donner, grootmeester
(Alkmaar [1993]) 18 [Foto: New in Chess archief].
Alexander Münninghoff
Oorspronkelijke versie opgenomen in:
Biografisch Woordenboek van Nederland 5
(Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 20-02-2007
|