Onlusten in Palestina 1929

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
Joodse inwoners van Jeruzalem ontvluchten de oude stad

In augustus 1929 vonden grootschalige onlusten in Palestina plaats. Tijdens deze onlusten in het door Groot-Brittannië bestuurde Mandaatgebied Palestina vielen Arabische inwoners Joodse inwoners van Palestina aan en plunderden en verwoestten hun bezittingen. In de week van 23 tot 29 augustus werden 133 Joden vermoord en raakten 339 Joden gewond. Bij het herstellen van de orde door de Britten werden aan de Arabische kant werden 116 mensen gedood, en raakten 232 mensen gewond.[1]

Spanningen rond de Klaagmuur[bewerken]

Binnen het jodendom is de Klaagmuur (of Westmuur) als restant van de Tweede Tempel van groot religieus belang. Ten tijde van het Ottomaanse Rijk was het de Joden toegestaan hier te bidden. De Klaagmuur maakt echter ook deel uit van het complex van de Al-Aqsamoskee op de Tempelberg. Als zodanig stond het onder het bewind van de Waqf. In 1925 ontstonden al spanningen toen het de Joden verboden werd om stoeltjes en bankjes voor oudere bezoekers mee te nemen.[2] In 1928 ontstonden wederom spanningen. Britse politiemannen verwijderden na klachten van de Waqf tijdens de gebeden voor de Grote Verzoendag de schermen die aan de Klaagmuur tussen de biddende mannen en vrouwen stonden, luidkeels aangemoedigd door Arabische omstanders die Dood aan de Joodse honden riepen. Deze actie leidde tot verontwaardiging van zowel de Joodse bevolking als ook van de Britse politieleiding.[3] In oktober 1928 namen de spanningen verder toe toen de moefti van Jeruzalem, Amin al-Hoesseini, bouwwerken liet uitvoeren boven en naast de Klaagmuur. Hij liet een doorgang creëren die vanaf de Tempelberg direct in de joodse gebedsruimte bij de Klaagmuur uitkwam. Daarna liepen dagelijks ezels door de gebedsruimte en verstoorden de biddende gelovigen. Ook werden luidsprekers van de muezzin geplaatst die zorgden voor geluidsoverlast.[4]

Op 15 augustus 1929, tijdens Tisja Beav, hielden enkele honderden leden van het Comité voor de Westmuur een demonstratie aan de Klaagmuur. De volgende dag hielden moslims een tegendemonstratie. Aan de Klaagmuur werden joodse gebedsboeken verbrand, evenals briefjes die de gelovigen in de Klaagmuur hadden achtergelaten. In de dagen die volgden werden joodse gelovigen met stokken en messen aangevallen.[5] In de Arabische pers verschenen opruiende artikelen waarin werd beweerd dat de Joden de eer van de islam hadden geschonden, vrouwen verkracht haden en weduwen en baby's hadden vermoord.[6] Op 17 augustus liepen de spanningen verder op toen een Joodse jongen was doodgestoken door een Arabier toen hij zijn voetbal probeerde terug te halen van diens erf[7] De begrafenis van de jongen op 20 augustus werd een anti-Arabische demonstratie.

Rellen in Jeruzalem[bewerken]

Op vrijdag 23 augustus kwamen duizenden Arabieren gewapend met stokken en messen naar Jeruzalem. Nadat zij bij de Tempelberg hadden gebeden ontstond onrust in de stad. Rond 11 uur klonken schoten rond de Tempelberg en liep de spanning verder op. Onder de Arabieren ontstond het gerucht dat Joden bezig waren om Arabieren te vermoorden, waarna rond 13:15 de Arabische demonstranten Joden aanvielen.[8] Aan het eind van de dag waren drie Arabieren en drie Joden vermoord. De politie was getuige van de moordpartij, maar was onderbemand en durfde niet in te grijpen.

Hebron[bewerken]

Verwoeste synagoge in Hebron

In de namiddag van 23 augustus begon een Arabische menigte in Hebron met het gooien van stenen naar een Joodse religieuze Jesjiva. De enige student die er aanwezig was werd vermoord. Op 24 augustus duurde de pogrom[9] voort. Joodse huizen, winkels en synagogen werden geplunderd en verwoest en mensen werden verminkt en vermoord. Na afloop van het bloedbad waren 67 Joden, waaronder 12 Sefardische Joden, om het leven gekomen.

Het zou tot de volgende dag duren eer er Britse versterkingen in Hebron aankwamen om de orde enigszins te herstellen.[10]

Aanval op de Nebi Akasha moskee[bewerken]

Op 26 augustus werd de Nebi Akasha moskee in Jeruzalem door een groep Joden aangevallen. De moskee raakte zwaar beschadigd en de graftombes van de profeten werden ontheiligd.[11]

Safed[bewerken]

Joodse woning in Safed na de ongeregeldheden

Op 29 augustus brak het pogrom van Safed uit. Hierbij vielen aan Joodse kant 45 doden en gewonden. Omdat spanningen in de lucht hingen waren Britse troepen al onderweg om de orde te bewaren. Zij kwamen twee uur na het pogrom aan in de stad.[12] Na de gebeurtenissen in Safed keerde de rust weer.

Slachtoffers[bewerken]

In de week van 23 tot 29 augustus kwamen 133 Joden en 116 Arabieren om het leven en raakten 339 Joden en 232 Arabieren gewond. De slachtoffers vielen niet alleen in Jeruzalem, Hebron en Safed, maar de politie schoot ook op Arabische betogers in Nabloes en Jaffa. De meeste doden aan Arabische zijde vielen door het Britse optreden om de ongeregeldheden neer te slaan.[1][13]

Nasleep[bewerken]

De ongeregeldheden leidden tot een aantal rechtszaken, waarbij 26 Arabieren en 2 Joden ter dood werden veroordeeld. Van de Arabieren werden er 14 ter dood veroordeeld voor hun rol in het bloedbad in Safed en 11 voor hun rol in Hebron. Een Britse commissie onder leiding van Sir Walter Sidney Shaw kreeg de opdracht om de onlusten van augustus 1929 te onderzoeken. Zij bracht in maart 1930 verslag uit. Als belangrijkste oorzaak van de onlusten werd de Arabische gevoelens van vijandigheid ten opzichte van de Joden genoemd omdat zij teleurgesteld geraakt waren in hun politieke en nationale aspiraties en omdat zij vreesden voor hun economische toekomst. Als belangrijkste aanleiding werden de incidenten rond de Klaagmuur gezien tussen september 1928 en de demonstraties van 15 en 16 augustus 1929, waarbij de gemoederen ook door de pers waren opgestookt. Daarnaast speelde de oprichting van het Joods Agentschap door het Joods Wereldcongres op 11 augustus 1929 ook een rol bij het ontstaan van onrust in de Arabische gemeenschap.[14] De commissie kwam met een reeks aanbevelingen om te komen tot helderheid in het Britse beleid ten aanzien van de uitvoering van het Volkenbondmandaat en om te komen tot een duidelijk beleid m.b.t. immigratie en de verkoop van land aan Joden. In 1930 bracht een nieuwe commissie onder John Hope Simpson hier aanbevelingen over uit.