startpagina | rubriekoverzicht > literatuur

 

Tacitus

 

 

 

Leven

 

Publius (of Gaius) Cornelius Tacitus werd geboren ca. 55 n.C., waarschijnlijk uit een familie van de ridderstand van Gallia Narbonensis. Over zijn leven is weinig bekend. Als jongeman waren Marcus Aper en Julius Secundus zijn voorbeelden in de welsprekendheid. Hij volgde wellicht de lessen van de redenaar Marcus Fabius Quintilianus. In 77 n.C. trouwde hij met de dochter van Gnaeus Julius Agricola. Hij bekleedde allerlei openbare ambten: zo was hij o.a. quaestor (79 n.C.), praetor (88 n.C.), consul suffectus (97 n.C.) en proconsul van Asia (112-113 n.C.). Hij was tevens een beroemd redenaar. Na het schrikbewind van keizer Domitianus (81-96 n.C.) begon hij met geschiedschrijving. Hij overleed niet vroeger dan 117 n.C.

 

 

Werken

 

De vita Iulii Agricolae ('Over het leven van Julius Agricola') of Agricola

 

Een van Tacitus' kortere geschriften, gepubliceerd in 98 n.C. Het handelt over het leven van zijn schoonvader Gnaeus Julius Agricola. Deze in 40 n.C. geboren legeraanvoerder had zijn hele leven in dienst gesteld van Rome. Na de gebruikelijke cursus honorum te hebben doorlopen, werd hij in 77 n.C. door keizer Vespasianus (69-79 n.C.) als veldheer naar Brittannië gestuurd. De verovering van het eiland werd voltooid in 84 n.C. onder keizer Domitianus (81-96 n.C.). Hij werd door deze laatste – uit afgunst op zijn roem – gevangengenomen en zou door vergiftiging om het leven zijn gekomen (93 n.C.).

 

De origine et situ Germanorum ('Over de oorsprong en de ligging van de Germanen') of Germania

 

De enige etnografische en geografische monografie uit de Latijnse literatuur, gepubliceerd in 98 n.C. Tacitus baseerde zich hiervoor op verhalen van reizigers en op literaire bronnen (vermoedelijk Plinius de Oudere, Titus Livius en enkele Griekse auteurs). Het nadeel was dat dit vaak leidde tot een beschrijving van verouderde situaties. Tacitus had daar echter helemaal geen problemen mee. Het was immers vooral zijn bedoeling om een werk te schrijven waarin de eenvoudige en ongecompliceerde levenswijze van de Germanen wordt gecontrasteerd met het verderf waaraan Rome in zijn tijd ten prooi was gevallen.

 

Dialogus de oratoribus ('Dialoog over de redenaars')

 

De datering is onzeker (volgens sommigen ca. 80 n.C., volgens anderen begin 2de eeuw n.C.). Dit werk, dat een neerslag zou zijn van zijn ervaringen als advocaat, handelt in hoofdzaak over de vraag of in die tijd de redekunst al dan niet in verval was. Tacitus meende van wel, omdat door de vervanging van de republiek door het principaat de vrijheid aan banden lag. Hij geeft in dit geschrift dan ook verschillende oorzaken van die teloorgang.

 

Historiae ('Geschiedenissen')

 

Geschreven tussen 104 en 109 n.C. Hij behandelt hierin de periode van de dood van keizer Nero (68 n.C.) tot de dood van keizer Domitianus (96 n.C.), naar eigen zeggen een van de donkerste perioden uit de Romeinse geschiedenis. Van dit werk – oorspronkelijk waarschijnlijk in 12 of 14 boeken – bleven slechts de eerste vier boeken en een deel van het vijfde boek bewaard, met de gebeurtenissen uit het 'vierkeizersjaar' (Galba, Otho, Vitellius) en het uiteindelijk aan de macht komen van keizer Vespasianus (69 n.C.).

 

Annales ab excessu divi Augusti libri ('Jaarboeken vanaf de dood van de goddelijke Augustus')

 

Gepubliceerd tussen ca. 115 en 117 n.C. Hij beschrijft hierin de Romeinse geschiedenis vanaf de dood van keizer Augustus (14 n.C.) tot de dood van keizer Nero (68 n.C.), m.a.w. de periode die aan de Historiae voorafgaat. Van de (waarschijnlijk) 16 of 18 oorspronkelijke boeken bleven enkel de boeken I tot VI (boeken V en VI slechts gedeeltelijk) – over de regering van keizer Tiberius (14-37 n.C.) – en de boeken XI tot XVI (zowel het eerste als het laatste voor zowat de helft) – over de regeringen van de keizers Claudius en Nero (de periode 47-66 n.C.) – bewaard. De passages over de regering van keizer Caligula (mogelijk boeken VII en VIII) gingen volledig verloren.

 

 

Waardering

 

Het is vanzelfsprekend dat een historicus die zijn taak ernstig opvat, vooraleer tot het schrijven over te gaan, zich eerst en vooral goed moet informeren en het nodige bronnenmateriaal verzamelen. Tacitus haalde zijn gegevens uit algemene en bijzondere geschiedenissen, memoires, persoonlijk onderzoek en de officiële verslagen van de senaat (acta senatus). Het is wel de vraag in hoeverre hij deze diverse bronnen ten volle benutte. Soms leunt zijn eigen tekst heel dicht aan bij zijn voorbeeld, maar dikwijls ook vermengde hij de gegevens uit verschillende bronnen of doorweefde ze met zijn persoonlijke mening.

 

Tacitus hanteert in de Historiae en de Annales de annalistische methode van geschiedschrijving, d.w.z. dat hij de gebeurtenissen in hun chronologische volgorde, jaar na jaar, behandelt. Op sommige plaatsen wijkt hij echter van dit basisschema af door zich op een welbepaald personage te concentreren, maar dit is geen storend element: het versterkt zelfs de eenheid van het werk.

 

Tacitus bekloeg er zich over dat zijn voorgangers het in hun geschiedschrijving niet altijd even nauw namen met de waarheid of niet altijd onbevooroordeeld schreven. Zelf beweert hij daarentegen te schrijven zonder vooroordelen of partijdigheid, met zijn eigen woorden sine ira et studio (Annales I, 1). Zijn goede bedoelingen mogen dan al geprezen worden, toch hield hij er zich soms niet aan. Vooral het eenzijdig negatieve beeld dat hij van sommige keizers (bv. Tiberius) geeft, stemt meer dan waarschijnlijk niet (helemaal) met de werkelijkheid overeen. Een verklaring zou kunnen liggen in slechte ervaringen die hij had met keizers uit zijn eigen tijd. Bovendien wilde hij de volgens hem totaal ontaarde samenleving tot inkeer brengen door hen te confronteren met de gruwelen van het principaat.

 

Tacitus is vooral geïnteresseerd in de politieke gebeurtenissen te Rome, meer bepaald aan het keizerlijke hof en in de senaat. Sociale en economische feiten, het dagelijkse leven, cultuur of godsdienst komen bij hem nauwelijks aan bod. Hij hechtte hierbij niet zozeer belang aan de feiten zelf, maar eerder aan de innerlijke samenhang van de gebeurtenissen. De lagere maatschappelijke standen – hoewel hij door hun gedrag en psychologie was gefascineerd – behandelt hij met het grootste misprijzen.

 

Dat Tacitus op stilistisch vlak een van de origineelste auteurs uit de hele Latijnse literatuur is, staat buiten kijf. Hij probeert zoveel mogelijk te zeggen met zo weinig mogelijk woorden. Typisch zijn dan ook zijn sententiae, waarin hij heel beknopt een rijke gedachtengang kan verwoorden. Hij geeft ook de voorkeur aan niet-alledaagse woorden, poëtische termen en archaïsmen. Dat maakt Tacitus tot een vrij moeilijk, maar heel boeiend auteur.