De schrijver
Arthur Japin (1956) is laat begonnen
met schrijven
lijkt het, want zijn debuut de verhalenbundel ‘Magonische verhalen
verscheen
pas in 1996. Toch schrijft hij al een aantal jaren toneelstukken,
hoorspelen en scenario’s voor tv-drama’s. Het idee voor de roman ‘De
zwarte
met het witte hart’ kreeg Japin al tien jaar voor dat het uitkwam van
een
vriend. Deze vriend uit Ghana vertelde hem het verhaal over twee
Ashantijnse
prinsjes die naar Nederland waren verscheept.
Dat Japin veel herkende in het isolement van de twee zwarte prinsjes blijkt uit een interview dat hij gaf aan de VPRO-gids. Ook Japin kende een slechte jeugd. Mishandelingen op school en thuis zorgde voor een eenzame jeugd. ‘Wat met Kwasi gebeurde op die negentiende-eeuwse kostschool, is mij ook overkomen: brandmerken, martelen, mishandelen.’ Thuis was de toestand niet veel beter met een alcoholische vader die verschillende keren in een gesloten psychiatrische kliniek moest worden behandeld. Als Japin twaalf is, pleegt zijn vader zelfmoord. ‘Op het goede moment,’ aldus Japin.
Toch heeft Japin niet alleen negatieve gevoelens over zijn jeugd. Omdat zijn vader toneelrecensent was bij het Haarlems Dagblad kwam hij al heel jong in het theater. Van huis uit heeft hij dan ook een voorliefde voor theater, kunst en literatuur meegekregen. Hij gaat dan ook naar de toneelschool, eerst in Londen, later in Amsterdam. Japin had de ‘verkeerde’ gedachte dat hij ‘door een avond lang een ander persoon te spelen, aan mezelf kon ontsnappen’.
Het verhaal over de zwarte prinsen bood
hij in eerste
instantie aan als een idee voor een scenario voor speelfilm. Dat
voorstel werd afgewezen, maar daardoor kwam hij wel in contact met de
tv-wereld,
waar hij enkele scenario’s voor schreef.
Deel twee
Delft 1837 - 1839
De twee prinsen worden door Van Drunen naar
kostschool
Van Moock in Delft gebracht. Hun namen worden meteen gelatiniseerd tot
Aquasi en Quame. Dankzij de warme aandacht van mevrouw van Moock
en de bijlessen van meneer van Moock weten de twee prinsen hun
achterstand
in recordtijd in te halen. Onder hun klasgenoten ontmoeten ze vooral
weerstand.
Vooral Verheeck treitert en pest hem voortdurend. Kwasi en
Kwame worden bij voortduring lichamelijk en geestelijk vernederd. De
enige
jongen die openlijk tegen Verheeck durft in te gaan is Cornelius de
Groot.
Hij geeft Aquasi bokslessen, zodat hij zich beter kan verdedigen.
Quame trekt zich steeds meer terug.
Er moet een portret gemaakt worden van
de twee
prinsen. Raden Saleh, de hofschilder van die tijd, gaat het
maken.
Hij doet nogal ongeïnteresseerd tegenover zijn modellen. Generaal
majoor Verveer vormt uiteindelijk het hart van het schilderij, waarin
de
prinsen een onderdanige positie innemen.
Bij één van de sessies
ontmoeten de prinsen
grootvorstin Anna Paulowna en haar dochter Sophie. Niet
lang
daarna krijgen ze een uitnodiging om Sinterklaas te vieren aan het hof.
Willem, de kroonprins die speelt voor Zwarte Piet, is hevig geschokt
als
hij oog in oog komt te staan met de twee zwarte prinsen.
Aan het verbond tussen Aquasi en Cornelius de
Groot komt
een eind als De Groot niet en Aquasi wel in het rijtuig van Van
Drunen
mag meerijden. Vanaf die tijd heeft Aquasi, die niets aan die
vernedering
deed, een vijand erbij.
Deel drie
Delft 1839 - 1847
Aquasi voelt een steeds grotere liefde voor
Sophie. De
twee prinsen zijn nu vaak op het hof. De liefde voor de prinses zorgt
ook
voor een steeds grotere verwijdering tussen Aquasi en Quami. Aquasi
vraagt
zelfs een aparte slaapkamer. Tot nog grotere onenigheid komt het als
Aquasi
later besluit om voor Zwarte Piet te gaan spelen. Terwijl Aquasi zich
steeds
meer aanpast, wijst Quame steeds meer op de verschillen. Die blijken
overduidelijk
als ze tijdens een circusvoorstelling zien hoe zwarte mensen aan het
gillende
publiek worden getoond: ‘Denkt u eraan dat het ten strengste verboden
is
ze te voederen, ze komen namelijk zo uit het wild en eten slechts
elkaar…’.
Het verdriet bij Aquasi is groot wanneer hij
bemerkt
dat Sophie trouwplannen heeft met de Duitser Carl Alexander.
Aquasi gaat naar de Koninklijke Akademie om
verder te
studeren, Quame volgt een jaar later; hij heeft teveel achterstand
opgelopen.
Aquasi ondergaat een vreselijke ontgroening. Hij neemt zelfs een
vernedering
van Cornelius de Groot over, maar die kan daarvoor slechts minachting
opbrengen.
De twee prinsen worden gedoopt in de Oude
Kerk in Delft.
Als de prinsen achttien jaar zijn gaan ze
samen met een
aantal studenten naar de hoeren. Er gebeurt weinig. Op de terugweg
ontzet
Aquasi echter een straatmeid die lastiggevallen wordt door een
man.
Dat blijkt Cornelius de Groot te zijn.
Niet lang daarna wordt Aquasi in een
hinderlaag gelokt.
Hij wordt in elkaar geslagen. Ondanks dat hij weet wie de daders zijn
(hij
ruikt het schapenvet van De Groots laarzen, net als bij het opstootje
bij
de straatmeid) houdt hij zijn mond tegenover de veldwachters. Aan de
vechtpartij
houdt hij een slecht oog over.
Quame verruilt de Koninklijke Akademie voor
de Militaire
Akademie in Den Haag. De carrière van Aquasi neemt een
hoge
vlucht als hij wordt uitgekozen voor het prestigieuze bestuur van de
studentenvereniging.
Bij zijn belangrijke eerste speech neemt hij afstand van zijn eigen
volk
en haar gebruiken. Quame die onder het gehoor bevind, verlaat woedend
de
zaal.
Deel vier
West-Afrika 1847-1850
Quame houdt in brieven zijn neef op de hoogte
van zijn
terugkeer naar hun oude dorp. Aquasi zit in Weimar voor zijn studie;
bovendien
houdt hij zo contact met Sophie. Uit de antwoorden van Quame op Aquasi
blijkt het leven in Weimar vaak paradijselijk. Beter in ieder geval dan
het Quame vergaat. Hij wordt niet door de koning ontvangen, omdat
blijkt
dat hij zijn oude taal verleerd is. Tot hij het Twi weer kent moet hij
op het fort blijven en kan hij niet terug naar Kumasi.
Hij brengt zijn dagen schilderend door. Zijn
verlangen
naar Aquasi is groot. Steeds vaker krijgt hij een hallucinerende
drom waarin zijn moeder hem bezoekt. Als uiteindelijk blijkt dat niet
hij,
maar en ander de troonopvolger wordt weet hij dat zijn leven tot dan
toe
vrij nutteloos is geweest. Hij pleegt zelfmoord.
Deel vijf
Java 1900
Door een list komen Adeline Renselaar en
Aquasi in het
kantoor van meneer Renselaar. Ze lezen de officiële papieren mee
waaruit
blijkt dat Aquasi wordt tegengewerkt. Uit een brief
van
Van Drunen blijkt dat hij zijn ontslag aanbood, omdat Aquasi van
hogerhand
wordt tegengewerkt.
Nederlands-Indië 1850-1855
De rouwplechtigheid in de Oude kerk loopt uit
op een
deceptie. Van Drunen, die zichzelf verwijten maakt, is daar aanwezig,
maar
het hof laat verstek gaan. Pas in de preek blijkt waarom:
‘zelfmoordenaars
wacht de hel’.
Aquasi gaat naar Nederlands-Indië als
aspirant-ingenieur.
Daar wacht hem een onaangename verrassing. In plaats van het werk te
doen
waarvoor hij geleerd heeft, wordt hij de secretaris van Cornelius de
Groot,
die hem vernedert waar hij maar kan. Aquasi moet bijvoorbeeld mee-eten
met de bedienden. Aquasi schikt zich in zijn lot.
De Groot heeft vaak woede-aanvallen. Soms
richten zich
die op ondergeschikten. Zo wil hij tijdens een expeditie inslaan op een
jonge Indiër. Aquasi vangt de zweepslag op. De jongste bediende
hoort
bij Douwes Dekker waar De Groot en Aquasi gaan dineren. Mevrouw Douwes
Dekker nodigt de prins nadrukkelijk wel uit voor het diner. Douwes
Dekker
maakt een nogal afwezige indruk. De jongste bediende, Ahim, verzorgt
uiteindelijk
Aquasi’s hand.
Java, Delft, Weimar, Java 1856-1962
De relatie tussen De Groot en Aquasi loopt
steeds meer
uit de hand. Op een keer mishandelt De Groot Aquasi zo erg, dat hij
denkt
dat hij de prins vermoord heeft. Hij laat Aquasi achter en geeft hem
later
als vermist op. Aquasi komt echter terug, maar hij doet niets tegen
zijn
baas. Duymaer van Twist, de gouverneur-generaal gelast een onderzoek.
De
uitkomsten van dat onderzoek schaden de carrière van De Groot
zeer.
Aquasi wil erachter komen waarom hij zo
gedwarsboomd
wordt en hij vertrekt naar Nederland om te pleiten bij de koning. Aan
het
hof wordt hij afgepoeierd. In Delft leert hij dat mijnheer van Moock is
overleden.
In Weimar is de sfeer binnen een aantal jaren
veranderd;
er hangt een patriottistische sfeer. De gedichten van Goethe en
Schiller
worden op een oneigenlijke manier vereerd. Ook Sophie moet zich
schikken
naar de nieuwe mores in het land. Aquasi krijgt nog wel van haar te
horen
waarom het hof negatiever over zijn zaak is gaan staan. Het
blijkt
dat Raden Saleh jarenlang een soort geheim rapporteur was voor de
Nederlandse
regering. Hij heeft een negatief rapport naar Den Haag gestuurd, omdat
Aquasi zich een keer laatdunkend had uitgelaten over de machthebbers in
Nederland.
Op Java krijgt Aquasi na jarenlang gesoebat
om een schadeloosstelling
een stuk land toegewezen. Dat land is nauwelijks te gebruiken, maar
Aquasi
zet zich met alle macht aan de aanplant van koffie. De bevolking is erg
weigerachtig en gaat zelfs staken voor een loonsverhoging. In blinde
woede
ranselt Aquasi de oude leider van hen af. De enige die hem helpt is een
man waar hij meteen de stem herkent: Ahim
Java 1900
Heft feest gaat door. Speciaal voor deze
gelegenheid
heeft Adeline Renselaar Van Drunen laten overkomen. Deze vertelt
hem over de uiteindelijke reden van de tegenwerking die Aquasi
ondervond.
‘Het principe van noblesse de peau, de verhevenheid van de blanke huid
boven een andere, en van de morele en intellectuele superioriteit
van het witte ras boven het bruine, waarop onze overheersing berust,
zou
een ernstige klap worden toegebracht, wanneer Aquasi Boachi zou worden
aangesteld in een aan blanken voorbehouden functie met welke
bevoegdheid
dan ook.’ Dit schrijft Pahud, de opvolger van de humane Duymaer van
Twist.
‘Uw nieuws is vijftig jaar oud,’ zegt Aquasi.
Kwame of Quame
De neef van Aquasi en beoogd troonopvolger.
In tegenstelling
tot Aquasi is Kwame veel kritischer ten opzichte van de Nederlandse
cultuur.
Regelmatig is hij woedend op de manier waarop Aquasi zijn eigen volk
verloochent.
Uit zijn brieven blijkt dat ook hij zich teveel heeft aangepast om nog
tot zijn oude volk te kunnen behoren. Op het laatst wordt hij
langzaamaan
gek. Hij spreekt Twi en ziet in hallucinaties zijn moeder. Hij berooft
zich op een westerse manier van het leven, namelijk door zichzelf door
het hoofd te schieten.
Cornelius de Groot
Lijkt in eerste instantie de meest
vriendelijke
leerling in de klas van Van Moock te zijn door op te komen voor de
zwarte
prinsen. Later, na het koetsincident, wordt hij de grootste
tegenstander
van Aquasi, die hem ook nog een keer vernedert op straat als hij net
een
straatmeid slaat. De Groot mishandelt Aquasi een aantal keren. Hij lokt
hem in Nederland in een hinderlaag en schopt hem in elkaar. In
Indië
slaat hij Aquasi een keer met een zweep en bezorgt hij hem een gebroken
rib. Soms zitten hij en Aquasi echter ook als oude vrienden samen te
drinken.
Sophie
Het enige lid van het koninklijk huis dat
zich veel gelegen
laat liggen aan de zwarte prinsen en in het bijzonder aan Aquasi. Als
deze
zijn liefde laat blijken, weet zij echter dat dat een stap te ver is.
Ze
trouwt met Carl-Alexander, maar blijft een warme genegenheid voelen
voor
Aquasi. Later verkoelt de verhouding. Het duidelijkst blijkt dat op een
bal waar zij bij voortduring met een ander danst. De brieven die Aquasi
haar later stuurt, worden niet meer beantwoord.
Ahim
Bediende van Aquasi. Is eerst bediende van
Douwes Dekker.
Omdat Aquasi hem helpt tegen de woede van De Groot schiet hij
later
Aquasi te hulp als deze tevergeefs probeert het volk op zijn landerijen
aan het werk te krijgen. Ondanks dat zijn baas hem voortdurend
koeioneert
en afblaft, blijft hij, brutaal als hij is, toch loyaal aan zijn
werkgever.
Het verspringen van tijd in de roman heeft
een spanningverhogende
functie. Als lezer wil je weten hoe de geschiedenis nu werkelijk in
elkaar
stak; je wilt erachter komen hoe een zwarte prins eenzaam en verlaten
in
Indië zit. Door telkens meer te vertellen over het verleden krijg
je steeds meer inzicht in de geschiedenis van Aquasi. In totaal wordt
de
geschiedenis van 1836 tot 1900 verteld. Als lezer kom je weinig
tot
niets te weten over de periode tussen 1862 en 1900.
Zwart-wit
De tegenstelling zwart-wit is natuurlijk een
van de meest
terugkomende onderdelen in de roman. Uit de titel blijkt dat al.
Letterlijk
komt de titel voor op blz. 85, waar een Indisch meisje tegen Aquasi
zegt:
‘Jij, zwarte met je witte hart.’ Een ontroerende uitspraak die
tenietgedaan
wordt doordat het meisje meteen kijkt of Aquasi niet afgeeft.
Voor de rest zijn er in het hele boek
verwijzingen te
vinden naar de problematiek tussen zwart en wit. De eerste zin
van
de roman luidt: ‘De eerste tien jaren van mijn leven was ik niet
zwart.’ De laatste zin op dezelfde bladzijde gaat in op deze
problematiek
als Aquasi zijn aanplant bekijkt waar tussen het groen rode planten
zijn
gepoot: ‘Kleur heb je nooit zelf, kleur krijg je door anderen.’
De prinsen van Oranje spelen voor Zwarte
Piet. Willem
wordt woedend als hij geconfronteerd wordt met de echte prinsen.
Hij gooit zijn pet af en stormt weg. ‘Onder zijn blonde haar liep,
midden
over zijn voorhoofd, een scherp aangezette lijn die de witte en de
zwart
gemaakte huid scheidde. Wij wisten niet wat we zagen. Alsof hij half
gevild
was!’ (blz.139-140)
Ook in het dagelijkse leven blijft de schrik
voor zwarte
mensen onontkoombaar: ‘Moeders pakken hun kinderen beet als ik
langswandel,
alles met een knikje en een glimlach. Koetsiers kalmeren hun paarden.
Boerinnen
slaan een kruisje.’ (blz. 211) De mogelijkheden die voor de prinsen
openstaan
zijn: profileren of egaliseren (blz. 212).
Aquasi heeft een daguerreotypie laten maken.
‘Zwart,
wit, zwart, wit verscheen ik voor mijn eigen ogen, zwart, wit,
besluiteloos.
(…)Maar wat ik ook probeerde, ze bleven allebei zichtbaar, Kwasi en
Aquasi.
Zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit. Zo draagt die ene afbeelding twee
jongemannen
in zich, een blanke met een zwarte schaduw, een donkere met een witte
zielenschim.’
(blz. 223)
Het portret van de beide prinsen wordt door
de zoute
nevel in West-Afrika aangetast. ‘We hebben een bepaald ongezond
uiterlijk
gekregen, wit uitgeslagen als we zijn.’ (blz. 231)
Quame meldt zich als vrijwilliger om de muren
van het
fort te witten. (blz. 261)
Verraad
Op een aantal momenten staat Aquasi min
of meer
als een verrader tegenover zijn neef. Dat blijkt ondermeer als Aquasi
voor
Zwarte Piet speelt en Quame op zijn weg vindt. ‘Hij stond
stokstijf
te midden van het tumult met gebalde vuisten. Misschien huilde hij ook
wel. In elk geval sloeg hij mijn muts van mijn hoofd, rukte als een gek
aan mijn jak tot het scheurde, waarna hij wegholde.’ (blz. 179)
Het hoogtepunt van het verraad vindt plaats
als Aquasi
in zijn toespraak als bestuurder van de studentenvereniging een
verhandeling
geeft over zijn eigen volk. Het volk is dom en hoogst bijgelovig, en
van
deze twee gebreken trekken hun priesters meesterlijk voordeel, om de
mensen
allerlei vreemde en ongehoorde begrippen in te prenten en hen zo dus
nog
dommer en bijgeloviger te maken dan ze al zijn.’
Zie ook de scène op blz. 161.
Isolement
Niet alleen Aquasi komt op het einde van zijn
leven in
een isolement terecht. Er zijn meer figuren die door de omstandigheden
gedwongen in een geïsoleerde positie leven. Kwame is na zijn
terugkeer
in Afrika eveneens vereenzaamd. Hij krijgt dromen waarin zijn moeder
hem
komt bezoeken.
Anna Paulowna leeft erg eenzaam aan het hof.
Van Drunen
zet zich af tegen de geldende regels en trekt zich terug uit de actieve
dienst. Zelfs Cornelius de Groot kun je een eenzaam man noemen. Het
huwelijk
is zijn enige troost en hij verliest juist twee echtgenotes.
Stijl
Het verslag dat Aquasi geeft van zijn leven
lijkt nogal
koel te zijn opgeschreven. Dat komt onder meer door de verleden tijd
waarin
hij het vertelt. De verteller kijkt achteraf naar de gebeurtenissen en
heeft dus de zaken al overdacht. De taal van de roman is
twintigste-eeuws,
alleen in documenten komen nogal verouderde woorden voor als bijv:
‘onweder’.
Dat maakt de documenten authentieker.
Het is wel opvallend dat de vertelling zo
weinig warrig
is, want wanneer Aquasi dit echt allemaal op schrift stelt als hij
drieënzeventig
is, dan heeft hij een bewonderenswaardige manier van uitdrukken. De
warrigheid
die blijkt uit de wijze waarop hij met Ahim omgaat en uit de reacties
van
anderen wanneer hij voor de zoveelste keer het verhaal van het begin
van
zijn stam vertelt, zit niet in de rest van de roman.
Japin laat Aquasi een voorkeur hebben voor de
meer plechtstatige
woorden. Liever ‘plaatsnemen’ dan ‘zitten’, ‘veinzen’ in plaats van
‘doen
alsof’, ‘resteren’ in plaats van ‘overblijven’ (zie blz. 184).
De kritiek
Janet Luis spreekt in Nrc Handelsblad
van een ‘mooie
roman’. Ze vergelijkt de roman in eerste instantie met de eveneens op
feiten
gebaseerde ‘De redder van Afrika’ van Guus Kuyer. Ook daarin wordt een
zwarte slaaf naar Holland gestuurd, die later gekerstend en wel
terugkeert
als missionaris. Het centrale thema in ‘De zwarte met het witte hart’
noemt
Luis discriminatie. Daarnaast schrijft ze: ‘De roman is met veel
inlevingsvermogen
geschreven en tegelijk met een waardig soort afstandelijkheid, die
negentiende-eeuws
aandoet, maar niet belegen. Een neutrale en zelfs montere toon
overheerst.’
Jan Blokker sluit zich in De Volkskrant aan
bij de lovende
kritiek, alhoewel hij moeite heeft met het begin dat bij tijden neigt
‘tot
iets dat in de buurt van omslachtigheid komt’. Als centraal thema noemt
hij ‘de onmogelijkheid van volledige acculturatie’. Uiteindelijk vindt
hij het boek ‘een hoogst actueel, en alleen al daarom een
gedenkwaardige
roman, met een donkere boodschap voor iedereen die in naïeve
bevlogenheid
de zegeningen predikt van een multiculturele samenleving’.
Frank van Dijl in het AD schrijft: ‘Het boek
ontroert,
het laat zich lezen als een thriller, het werpt een onthutsende blik op
ons koloniale verleden.’
Maar er zijn ook negatieve geluiden. Jeroen
Vullings
in Vrij Nederland. Volgens hem ‘zucht Japins roman onder de ambitie
Belangrijke
Literatuur te willen zijn. Hij wil het zo keurig volgens de regels
doen,
waardoor het eindresultaat school uitpakt.’ ‘Ook de thematiek is
grondig
bedacht en wordt uitentreuren in doorzichtige symboliek weerkaatst.’
Filip Devos spreekt in de Vlaamse krant De
Standaard
echter van een ‘Prachtige koloniale roman’. Volgens hem gebruikt
Japin juist ‘een rijke symboliek’. ‘Ook de heldere, beeldrijke taal en
de vlotte compositie maken deze roman tot een verrijking voor de
Nederlandse
literatuur.’
Japins roman stond in 1997 op de shortlist
voor de Generale
Bank Literatuurprijs. In 1998 won het boek de Lucy B. en C.W. van der
Hoogtprijs.
1997 ‘De zwarte met het witte hart’,
roman, De Arbeiderspers
- Janet Luis, ‘Zwart wordt men pas in een lichte omgeving’, Nrc Handelsblad, 20 juli 1997
- Jan Blokker, ‘Parabel van de zwarte prinsjes’, De Volkskrant, 13 juli 1997
- Jeroen Vullings, ‘Van zwarte prinsjes en wit cynisme’, Vrij Nederland, 12 juli 1997
- Filip Devos, ‘Een zwart prinsenverhaal’, De Standaard, 14 augustus 1997
- Juryrapport Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1998
Coen Peppelenbos