De Historie van kasteel Soelen 

(voor zover door ons bewoners bekend of nagegaan, bron eigen archief en diverse boeken en publikaties)

 

'Een wandeling in het prachtige bosch en rondom het fraaije kasteel wordt uit den aard der zaak bij een bezoek te Zoelen niet verzuimd. Daar zijn breede, deftige lanen, lommerrijke slingerpaden, uitgestrekte korenvelden en weiden, door het hooge hout ingesloten. Daar wassen langs de heldere slotgracht zware, gave beuken in menigte, wier gladde, grijze stammen blinken tusschen de donkere, tot in het water afhangende takken van reusachtige sparren. Daar laten slanke, regt opgaande dennen hun wijd uitgeslagen naaldkroonen wiegelen in de lucht. Platanen en esschen, van ongewonen omvang, rijzen fier omhoog boven het digte struikgewas, waarover zij hun loofdaken beschermend uitbreiden, en de koningen onzer bosschen, de statige eiken, prijken er in al hun kracht en majesteit. Op een eiland ligt het kasteel met zijn hoogen vierkanten toren, zijn drietalongelijke, met schoorstenen gekroonde daken en zijn brug over de gracht. Het gebouw is grijs gepleisterd en van moderne ramen met groote ruiten voorzien, zoodat het zich meer als een aanzienlijke heer en huizin ge uit den nieuweren tijd, dan als een ouderwetsche ridderburgt vertoont'.

 

Tot zover de schilderachtige beschrijving van de omgeving van het huis én het huis Soelen van dominee Craandijk.

 


Het huis Soelen ligt in een park met hoog geboomte, dicht bij het dorp Zoelen, ten noordwesten van de kerk. Het kasteel is gesitueerd op een klein, rond eiland, dat aan de noordzijde door een houten brug verbonden is met het voorplein, dat toegankelijk is door middel van een ten westen van het huis staande poort.

 

Al in 1263 komt er, bij de stadsrechtverlening van Wageningen, een zekere Otto van Soelen voor, die bij zijn overlijden een minderjarige dochter nalaat, ten behoeve van wie Arndt van Arkel in 1298 door de graafvan Gelre met het huis Soelen werd beleend. Arndt's kleinzoon, ook Arndt geheten, kwam in 1349 voor als heer van Soelen én Avezaath. Zowel in Zoelen als in Avezaath, moeten de heren een huis bezeten hebben. Tussen 1290-1296 werden deze huizen door de volgelingen van de graaf van Vlaanderen ingenomen. In 1355 werden ze vervolgens door hertog Eduard vernield.

 

Na de wederopbouw kwam Arnold van Soelen in conflict met Eduard, hertog van Gelre, maar hij moest zich op 13 april 1362 met zijn zonen, Jan en Otto, onderwerpen aan het gezag van de hertog. Hij moest onder andere toestaan dat deze kon bepalen dat het huis Soelen op afroep afgebroken kon worden waarbij hij dan zelfs niet zou mogen beschikken over de stenen die bij de afbraak vrij zouden komen. Het is niet onmogelijk dat bij de dood van Arndt van Arkel het goed gesplitst is in Avezaath, met het gedeelte waarin de Aldenhaag was gelegen en het gedeelte waarin zich het huis Soelen bevindt.

Eerstgenoemd goed was het grootste en aanzienlijkste. Walraven van Benthem kreeg op de een of andere manier het deel, waarin het huis Soelen lag, in zijn bezit.

Na de familie Van Benthem kwam de familie Van Rossum in bezit van het goed. Nadat Soelen in 1506 tot heerlijkheid werd verheven, kwam het in 1569 in bezit van Heilwich van Rossum, gehuwd met Dirck Vijgh.

In 1572 werd deze Dirck met de Aldenhaag beleend, zodat Soelen en Aldenhaag in één hand kwamen en dat ook bleven. Deze Dirck kwam in 1574 op een wel erg opvallende manier in het nieuws. In april 1574 waren er geruchten binnengekomen bij de Spaanse gouverneur van Tiel over een tweetal vijandelijke personen, die zich op het kasteel van Soelen zouden bevinden.


 

Ter verificatie van dit bericht zond de gouverneur een sergeant, korporaal en 50 soldaten naar Dirck Vijgh, met het verzoek de personen, wanneer die zich inderdaad op het kasteel zonden bevinden, over te leveren. Verder dan de neerhof kwam men echter niet. Vijgh weigerde zijn medewerking bij het onderzoek. Het toeval wilde dat een dag later Franco de Valdes met zijn troepen tussen Tiel en Zoelen doortrok met de intentie de vijand tussen Hellert en Varik aan te vallen.

 

'Didrick Viigh, ende Claes van Gendt, synen zwaeger, gemeynt, dat sy quaemen om 't huys van Soelen te omsingelen ende om hem hetzelve aff te nemen, so heeft hy uyt vreesen siin goet met alder diligentie ende neersticheit gevlucht naer Bueren toe ende heeft selver het vier doen steken in het huys bove en beneden ende hevet alsoe tsaemen verbrandt met een groot deel gedeurssen coren, dat op het huys lach, hem selven toebehoirende'.

 

In hetzelfde jaar bezorgde een ander conflict Dirck Vijgh nog meerproblemen. Dionys van der Wesenhagen kreeg opdracht van de Gelderse overheid het huis en de heerlijkheid in bezit over te dragen aan Reinier van Gelre, die het in naam van zijn vrouw zou bezitten. Om dit te realiseren ging Van der Wesenhagen op 27 juli (1574) naar het kasteel Soelen. Van zijn bevindingen maakte hij een verslag op;

 

'Daar komende heb die vorste poarte des huyses bevonden gesloten; een der soldaten werd gelast onder de poort binnen te kruipen en de poort open te doen. Naar binnen gaande en gaande op die poort heb boven die kamer anders niet bevonden dan stukken van een koetze en esschen kammen tot kampraden en etlicke tronken van hagedoernen. Gaande voert op den voorhof, hebt bevonden drie bergen gedeeltelyk nog met stroo, een ouden wagen, meerdere wagenraderen, een ploeg en nog stukken van een ploeg. Daarop gaande over de eerste brug heb bevonden, dat de schuur, stal en wat daar gestaan had, verbrand was. Daarop gaande over de andere brug naar het principaal huis heb de deur van het huis gesloten gevonden, die ik heb doen openen; binnengegaan heb bevonden, dat het gantsche en alinge huis verbrand was, zoodat alleen de muren stonden, en heb Reinier van Gelre als man en momber van Margarete van Voorst, tochterse van het huis en de heerlijkheid Zoelen, in tegenwoordigheid van eenige leenmannen en der soldaten in het bezit van gen. huis en heerlijkheid gesteld' .

 

Op 6 mei 1577 nam Dirck Vijgh gewelddadig zijn kasteel weer in bezit. Uit de processtukken blijkt dat Vijgh al voor deze 6 mei op zijn huis woonde. Dit betekent dat het huis toen al (gedeeltelijk) bewoonbaar, dus hersteld was. Door het overlijden van Karel Vijgh in 1682 stierf de Zoelense tak van de familie uit en kwam de heerlijkheid via de familie Van Renesse in 1702 aan Karel Pieck. Op 22 juni 1775 werd de heerlijkheid gekocht door AertJohan Verstolk, schepen van Rotterdam. Het getransporteerde werd toen als volgt omschreven:

 'Het aloud, hoogadelijk kasteel en dagelyksche heerlyckheyd van Zoelen metten Aldenhaag, in de provincie van Gelderland onder het ampt Nederbetuwe een half uur gaans van de stad Tiel, gelegen in dubbele cingels en visryke gragten, corresponderende met de rivier de Linge; vorder stallinge, koets-, wagen-, orangerie- en tuinmanshuis; voorts met alle de daartoe behoorende regalien van steene windkoommoolen met het gemaal, zwaanedriften. . . . ' etc.

 

De laatste eigenaar van Soelen uit het geslacht Verstolk was Johan Gijsbert Verstolk, die ons land vertegenwoordigde in belangrijke besprekingen op internationaal niveau. Zo kreeg hij in mei 1815 van koning Willem I opdracht om, ter uitvoering van het Congres van Wenen, te onderhandelen met de vertegenwoordiger van de koning van Pruisen inzake de nieuwe grensregeling tussen beide landen en het in bezit nemen van die districten, steden enz. , die door het Congres van Wenen aan Nederland werden toegewezen.

Op 30 december 1823 werd mr. Johan Gijsbert Verstolk door koning Willem I in de adelstand verheven, met de titel van baron. In de maanden juli van het jaar 1833 kreeg baron Verstolk opdracht om, samen met jhr. S. Dedel, te onderhandelen over een verdrag tot regeling van de voorwaarden van scheiding tussen Holland en België. Deze werkzaamheden leidden ertoe dat Verstolk in 1839 werd benoemd tot minister van Binnenlandse Zaken. In 1841 vroeg en kreeg hij eervol ontslag uit deze functie en werd hij benoemd tot minister van Staat. Als minister van Binnenlandse Zaken kreeg hij de waardering van vele andere staatshoofden en regeringen.

 

Na de dood van deze Johan Gijsbert baron van Verstolk van Soelen, kwam het huis door vererving aan het geslacht Volcker. Het huis is op een rond eiland gebouwd en bezit nog zijn oude grachtenstelsel, alhoewel het niet onmogelijk is, dat vroeger de gracht aan de zuidwestzijde van het huis heeft doorgelopen, zodat er twee binnenpleinen zijn geweest. We moeten ons dat als volgt voorstellen: de tegenwoordige poort doorkomend, zouden wedadelijk rechts een brug met weer een poort hebben aangetroffen, waardoor het tweede binnenplein bereikt wordt.

 

Soelen heeft een rechthoekige plattegrond van ruim 17 X 18.30m. Het bouwlichaam is opgetrokken in 1.50 rn zwaar muurwerk van afbraaksteen van groot formaat. Door het zware binnenmuurwerk, dat de rechthoekige ruimte in één groot en vier langs de voor- en linkerzijde gegroepeerde ruimten verdeelt, vertoont het kasteel een laat-middeleeuws karakter .

 De smalle aanbouwen aan de zijvleugels zijn van latere datum. De westelijke aanbouw bevat het trappenhuis.

 

Koetshuis voor restauratie van 1911

De oorspronkelijke, oude verbinding tussen de verdiepingen zal door middel van een spiltrap binnen het bouwblok zijn gerealiseerd. Het gebouw wordt gedekt door twee evenwijdige schilddaken en aparte schilddaken op de uitbouwen terzijde en op de toren een lage, ingesnoerde spits. De plaats van de toren als niet uitspringend gedeelte maakt het tamelijk onwaarschijnlijk dat deze een torenfunctie had in het middeleeuwse gebouw. Het muurwerk van de toren is vanaf de dakaanzet van het hoofdgebouw aanzienlijk dunner dan de overige muren van het huis en wordt doorregen door rollagen.

Bij de restauratie in 1911, die, volgens de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, werd uitgevoerd om het kasteel zijn oorspronkelijk karakter terug te geven, bleek bij de verwijdering van de gootlijst voor de torengevel, dat het muurwerk van de toren overkraagde ten opzichte van dat van de rest van de voorgevel. Bij het verwijderen van de waranda op de onderbouw aan de zuidwestelijke hoek van het huis, zijn sporen van een middeleeuws venster aangetroffen.


 

 De ingang wordt thans gevormd door een hoge, dubbele deur met bovenlicht in vroeg negentiende-eeuwse omlijsting. Achter de deur leidt een trap naar een gang, evenwijdig aan de voorgevel, die verbinding geeft tussen de vertrekken en het trappenhuis in de westelijke uitbouw.

Op de verdieping en de (lage) tweede verdieping zijn op dezelfde plaats gangen ingebouwd, evenals in de kelder. Zij zijn in de achttiende eeuw aangebracht, toen de trap in de westelijke uitbouw werd gerealiseerd. De kelders van het complex zijn overkluisd door tongewelven, die van de keuken echter door troggewelven. Die van de zuidelijke, achterste helft van het huis zullen waarschijnlijk bij de zeventiende-eeuwse verbouwing ontstaan zijn. Het bakstenen poortgebouw, dat toegang geeft tot het voorplein, is in de negentiende eeuw tot een blokvormig gebouw gemaakt en wordt gedekt door een laag schilddak met een nok haaks op de poortdoorgang en met kantelen boven de gootlijst.

Van het poortgebouw loopt een meermalen gerestaureerde, lage walmuur langs de noordelijke kasteelgracht, tot aan een gedeelte van een waltorentje aan de oostzijde. In 1956 werd de oostelijke muur op de oude fundamenten herbouwd. In 1837 was het meest noordelijk gelegen gedeelte al herbouwd, dit als gevolg van de wijzigingen die werden aangebracht aan het koetshuis.

Op de noordelijke hoek van het voorplein staat, ingebouwd in het koetshuis, een achtzijdige toren, gedekt door een spits met peervormige bekroning, die oorspronkelijk een duiventoren was en in 1563 als zodanig werd vermeld. Tegen deze toren zijn dienstgebouwen opgetrokken, die in 1837 in neogotische stijl zijn herbouwd en nu, na de laatste restauratie, een achttiende eeuws uiterlijk vertonen. Op het klokje, in een klein klokhuis op de westelijke gootlijst van het dak, staat het jaar 1643. Het is zeer waarschijnlijk dat in dit jaar de definitieve herbouw van het complex werd voltooid, nadat het in 1574 door Dirck Vijgh in brand was gestoken. Het is echter tevens aannemelijk, dat toen gebruik werd gemaakt van de nog overeind staande muren. De (overige) middeleeuwse overblijfselen van het complex zijn een gedeelte van de toegangspoort en een gedeelte van de gebouwen van de voorburcht.


 

ALDENHAAG

Op ongeveer 500 m ten noordwesten van kasteel Soelen ligt in het gehucht Avezaath (gemeente Zoelen) een omgrachte motte. Deze wordt Aldenhaag of de Esschenterp genoemd. De beboste, kunstmatige burchtheuvel (diam. Ca. 50 m) bezit een hoogte van enkele meters. Op het ruime topplatform bevindt zich de negentiende-eeuwse graftombe van baron J.G. Verstolk, die in 1845 overleed. Direct ten westen van de omgrachting ligt een ietwat verhoogd, boogvormig stuk grond, met eigen, droge gracht, dat mogelijkerwijs de oorspronkelijke toegang tot de motte controleerde. Historisch valt er weinig te melden over Aldenhaag. Omstreeks 1300 werd het goed A vezaath gesplitst in Zoelen en Aldenhaag, dat daarmee kennelijk al bestond. Het was misschien deze motteburcht die tussen 1290 en 1296 Als 'het versterkt huis van Avezaath' door helpers van de graaf van Vlaanderen werd verwoest. Weer opgebouwd schijnt de burcht na 1362 definitief verdwenen te zijn. De verdere eigendomsgeschiedemis van het goed loopt grotendeels parallel met die van het Huis Soelen.

 

.