|
Evolutie
van het stemrecht in België
- Evolutie van het stemrecht in België.
- België is een representatieve en parlementaire
democratie.
1°
Een representatieve democratie.
Via
verkiezingen laat de bevolking zich vertegenwoordigen door parlementsleden.
De
bevolking oefent de wetgevende macht dus niet zelf uit, maar laat zich
vertegenwoordigen door verkozen parlementsleden. Daarom spreekt
men van een representatieve democratie. De gekozenen krijgen van de
bevolking voor een bepaalde periode de vrijheid wetten te maken.
Als
de bevolking niet akkoord gaat met de parlementsleden, kan ze bij de
volgende verkiezingen andere parlementariërs kiezen.
Controle
via volksraadpleging is in België alleen maar mogelijk op gemeentelijk
en provinciaal vlak en is niet bindend. Het referendum blijft
wel een politiek discussiepunt.
2°
Een parlementaire democratie.
België
kent niet alleen een representatief, maar ook een parlementair stelsel.
Hierdoor wordt alleen het parlement verkozen en niet het staatshoofd
(de Koning), noch de ministers. De ministers worden benoemd door het
staatshoofd. Precies omdat de regering niet verkozen is, moet ze voor
haar beleidsdaden bij het verkozen parlement verantwoording afleggen.
- Het stemrecht voor het parlement kende
in België een grote evolutie.
Bij
de eerste verkiezingen van het federale parlement (Kamer en Senaat)
in 1831 hadden maar enkele burgers, die een bepaalde cijns (belasting)
betaalden, stemrecht. Dit stelsel noemt men het cijnskiesstelsel.
Dit betekende dat alleen de rijkere Belgen het recht hadden om de parlementsleden
te kiezen.
Dit
cijnskiesrecht is geleidelijk geëvolueerd naar het stelsel van het algemeen
enkelvoudig stemrecht, met voor elke burger één stem. Dat gebeurde niet
zonder slag of stoot.
Na
bloedige stakingen is in 1893 eerst het algemeen meervoudig stemrecht
ingevoerd. In dat stelsel heeft elke man één stem en sommigen,
die een bepaalde belasting (“cijns”) betalen of een bepaald diploma
(“capaciteit”) hebben, krijgen twee of drie stemmen. In 1893 was
de leeftijdsgrens om te mogen stemmen 25 jaar. De vrouwen bleven
uitgesloten van het stemrecht.
In
1919 werd het algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd (één man, één
stem) en werd de leeftijdsgrens van 25 jaar naar 21 jaar gebracht.
Pas
in 1948 werd het stemrecht voor vrouwen ingevoerd.
Sinds
28 juli 1981 heeft elke burger (man en vrouw) van 18 jaar of meer recht
op één stem, op voorwaarde dat hij Belg is. Vreemdelingen hebben
geen stemrecht voor de Parlementsverkiezingen.
Sinds
1893 geldt in België de stemplicht; dit wil zeggen dat iedereen verplicht
is om zich op de dag van de verkiezingen in het stemlokaal aan te melden.
Maar de stemplicht betekent niet dat iedereen verplicht is om een stem
uit te brengen. Blanco of ongeldig stemmen mag ook.
EVOLUTIE VAN HET STEMRECHT IN BELGIE
|
JAAR
|
BEVOLKING
|
AANTAL
KIEZERS
|
KIESSTELSEL
|
1831
|
4,1
miljoen
|
46.000
|
CIJNSKIESRECHT
|
1894
|
6,4
miljoen
|
1,4
miljoen
|
ALGEMEEN
MEERVOUDIG STEMRECHT MANNEN
|
1919
|
7,6
miljoen
|
2,1
miljoen
|
ALGEMEEN
ENKELVOUDIG STEMRECHT MANNEN
|
1948
2003
|
8,6
miljoen
10,3
miljoen
|
5,6
miljoen
7,5
miljoen
|
ALGEMEEN
ENKELVOUDIG STEMRECHT MANNEN EN VROUWEN
|
N.B.
Sinds 1893 geldt de stemplicht.
In
1981 wordt de vereiste leeftijd om te stemmen 18 jaar.
|
II. Evolutie
van het kiesstelsel in België.
- De periode van het cijnskiesrecht
(1831 tot 1893).
a.
– De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat werden rechtstreeks
gekozen door uitsluitend
cijnskiezers.
De stemming ging door in
de hoofdplaats van het kiesarrondissement.
De leden
van de Kamer moesten om gekozen te kunnen worden Belg zijn, een woonplaats
in België hebben, niet ontzet zijn in hun politieke rechten en 25 jaar
oud zijn.
De leden
van de Senaat moesten om gekozen te kunnen worden Belg zijn, hun woonplaats
in België hebben, niet ontzet zijn in hun politieke rechten, 40 jaar oud
zijn en een bepaald bedrag aan rechtstreekse belastingen betalen.
De Kamer
bestond uit 102 leden, die voor 4 jaar werden gekozen doch om de 2 jaar
voor de helft werden vernieuwd. Het aantal leden in de Kamer werd
verhoogd in verhouding met de bevolkingsaangroei, die werd vastgesteld
bij tienjaarlijkse volkstellingen.
De Senaat
bestond uit 51 leden (de helft van de Kamer), die voor 8 jaar werden gekozen
doch om de 4 jaar voor de helft werden vernieuwd.
-
De verkiezingen gebeurden bij absolute
meerderheid.
Stembulletins
bevatten een lijststem (“kopstem”) en dan volgde de alfabetische lijst
van de kandidaten. Er was geen lijst van plaatsvervangers, zodat
het overlijden van een effectief vertegenwoordiger een partiële herverkiezing
noodzakelijk maakte. De kiezer schreef zoveel namen op een briefje
als er in zijn kiesarrondissement toe te kennen zetels waren, doch hierbij
mocht hij panacheren, d.i. kandidaten opschrijven van verschillende lijsten.
De kandidaten, die de absolute meerderheid bekwamen en daarbij nog het
hoogste aantal stemmen op hun naam kregen, werden voor de vacante parlementszetels
verkozen.
Hierbij
dient te worden opgemerkt dat in de eerste helft van de 19de
eeuw er geen eigenlijke partijen bestonden maar eerder kiesverenigingen
van katholieken en liberalen. Tussen 1831 en 1847 heerste de tijd
van het Unionisme of een pact tussen de katholieke en liberale opinierichtingen
om officieel een neutraal standpunt t.o.v. de katholiek-liberale tegenstellingen
in de opeenvolgende regeringen te nemen.
In de
tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelden zich werkelijke
partijen van katholieke, liberale en socialistische strekking.
b.
Verkiezingsuitslagen
:
Samenstelling
van de Kamer en Senaat uitgedrukt in zetels tussen 1847-1893
|
Kamer |
Senaat
|
Jaar
|
Kath |
Lib |
Kath |
Lib |
Andere |
1847 |
53 |
55 |
32
|
20 |
2 |
1848 |
25 |
83 |
22 |
31 |
1 |
1850 |
39 |
69 |
|
|
|
1851 |
|
|
27 |
27 |
|
1852 |
51 |
57 |
|
|
|
1854 |
54 |
54 |
|
|
|
1855 |
|
|
31 |
23 |
|
1856 |
63 |
54 |
|
|
|
1857 |
38 |
70 |
|
|
|
1859 |
47 |
69 |
27 |
31 |
|
1861 |
50 |
66 |
|
|
|
1863 |
57 |
59 |
25 |
33 |
|
1864 |
52 |
64 |
|
|
|
1866 |
52 |
70 |
|
|
|
1867 |
|
|
29 |
33 |
|
1868 |
50 |
72 |
|
|
|
1870 |
61 |
61 |
|
|
|
1870 |
72 |
52 |
34 |
27 |
1 |
1872 |
71 |
53 |
|
|
|
1874 |
68 |
56 |
34 |
28 |
|
1876 |
67 |
57 |
|
|
|
1878 |
60 |
72 |
30 |
36 |
|
1880 |
58 |
74 |
|
|
|
1882 |
59 |
79 |
32 |
37 |
|
1884 |
86 |
52 |
|
|
|
1884 |
|
|
43 |
26 |
|
1886 |
98 |
40 |
|
|
|
1888 |
98 |
40 |
47 |
18 |
4 |
1890 |
94 |
44 |
|
|
|
1892 |
92 |
60 |
46 |
30 |
|
2. De
periode van het algemeen meervoudig stemrecht (1894-1918).
a.
Algemeen meervoudig stemrecht met
absolute meerderheid (1894-1899).
|
Elke mannelijke Belg die 25 jaar was, die ingeschreven was in een
Belgische gemeente en niet ontzet was uit zijn kiesrecht, kreeg 1 stem.
De kiezer die een bepaalde belasting betaalde, kreeg een bijkomende stem
(twee stemmen) en de kiezer die een bepaald diploma had, kreeg nog een
bijkomende stem als hij eveneens de vastgestelde belasting betaalde (drie
stemmen). Voor de verkiezing van de Senaat moest men als kiezer
30 jaar oud zijn. Het stemmen werd verplicht gemaakt en geschiedde
voortaan in de gemeente.
|
|
Het aantal zetels voor de Kamer bedroeg 152 en de samenstelling
van de Senaat(102 zetels) werd lichtjes gedemocratiseerd : het belastingsbedrag
om senator te kunnen worden, werd verlaagd en de invoering van provinciale
senatoren, aangewezen door de provincieraden, werd ingevoerd.
|
|
België heeft slechts gedurende vijf jaren van zijn geschiedenis
een parlement gekozen bij algemeen meervoudig stemrecht, waarbij tevens
het principe der absolute meerderheid werd toegepast. Tijdens deze
vijf jaren (1894-1899) hadden driemaal verkiezingen plaats,nl. in 1894,
1896 en 1998. Door het feit dat nu op de meeste plaatsen drie partijen
– katholieken, liberalen en socialisten – in het strijdperk traden, verliepen
de verkiezingen gewoonlijk op twee verschillende zondagen. Het gebeurde
immers dikwijls dat, bij de eerste stemronde, geen enkele partij de absolute
meerderheid verwierf, wat dan een nieuwe krachtproef tussen de twee sterkste
partijen noodzakelijk maakte. Bij “ballotage” of herstemming tussen
katholieke en socialistische kandidaten was de houding van de conservatieve
liberale kiezers zeer dikwijls in het voordeel van de katholieken.
Tijdens deze vijf jaren zag de liberale partij haar aantal gekozenen in
het parlement zo slinken, dat zij vanzelfsprekend een verwoede aanhangster
werd van de evenredige vertegenwoordiging. Hierbij kon zij trouwens
rekenen op de steun van de meer progressieve elementen in de andere partijen. |
b.
Algemeen meervoudig stemrecht met
evenredige vertegenwoordiging (1900-1918).
|
De belangrijkste wijzigingen die aan het bestaande kiesstelstel
werden aangebracht, door de invoering van de evenredige vertegenwoordiging
kwamen hierop neer dat bij de verdeling van de toe te kennen zetels het
systeem, uitgewerkt door de wiskundige D’Hondt, zou worden
toegepast. |
Dit ging
tevens gepaard met volgende kieshervormingen :
·
het verbod te panacheren(bontstemmen)
; met het vroegere systeem van de verkiezingen bij absolute meerderheid
mocht men zijn stem over de verschillende lijsten fractioneren ;
·
het toevoegen van plaatsvervangers om
partiële verkiezingen te voorkomen ; in het oude systeem noodzaakte immers
het overlijden van een parlementslid steeds het houden van plaatselijke
verkiezingen. Voortaan kon men bijgevolg op drie manieren geldig
stemmen : door het uitbrengen van een lijst- of kopstem, het stemmen achter
de naam van een effectief kandidaat en/of het stemmen achter de naam van
een opvolger ;
·
de groepering van sommige kleinere arrondissementen,
waar vroeger slechts één vertegenwoordiger werd gekozen en de toepassing
van de evenredige vertegenwoordiging dus onmogelijk was.
|
Tussen 1900 en 1919 wordt de evenredige vertegenwoordiging slechts
toegepast binnen de grenzen van het kiesarrondissement ; slechts na 1919
zal de evenredige vertegenwoordiging geschieden binnen de grenzen van
de provincie en het systeem van de apparentering of lijstenverbinding
worden ingevoerd. |
Vanaf
1900 houden de partijen ook een interne poll om hun kandidaten te plaatsen
op de lijsten en wordt de alfabetische rangschikking van de kandidaten
niet meer toegepast (versterking van de invloed van de partij t.a.v. de
kandidaat-volksvertegenwoordigers).
c.
Verdeling van de zetels – toepassing
systeem D’HONDT.
Het hoofdbureau deelt het stemcijfer
(= totaal van geldige stembiljetten voor een lijst) van iedere lijst achtereenvolgens
door 1, 2, 3, 4 en 5 enz. en rangschikt de quotiënten in de volgorde van
hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten
worden bereikt als er leden te kiezen zijn.
De verdeling
over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel zetels toe te kennen
als har stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan
het laatst gerangschikte quotiënt. Dit laatste quotiënt dat recht
geeft op een zetel noemt men de kiesdeler.
Voorbeeld
:
Verdeling
van 11 zetels in een kieskring
Stemcijfers
:
|
LIJST
1
54.000
|
LIJST
2
40.000
|
LIJST
3
21.000
|
LIJST
4
9.800
|
LIJST
5
5.200
|
D
E
L
I
N
G
D
O
O
R
|
1…
|
54.000
|
(1e
zetel
|
40.000
|
(2e
zetel)
|
21.000
|
(4e
zetel)
|
9.800
|
5.200
|
2…
|
27.000
|
(3e
zetel)
|
20.000
|
(5e
zetel)
|
10.500
|
(10e
zetel)
|
4.900
|
|
3…
|
18.000
|
(6e
zetel)
|
13.333
|
(8e
zetel)
|
7.000
|
|
|
|
4…
|
13.500
|
(7e
zetel)
|
10.000
|
(11e
zetel)
|
|
|
|
|
5…
|
10.800
|
(9e
zetel)
|
8.000
|
|
|
|
|
|
6…
|
9.000
|
|
6.666
|
|
|
|
|
|
7…
|
7.714
|
|
|
|
|
|
|
|
Lijst
1 bekomt 5 zetels, lijst 2 bekomt 4 zetels en lijst 3 bekomt 2 zetels.
d.
Uitslagen in de Kamer.
Samenstelling
van de Kamer van Volksvertegenwoordigers uitgedrukt in zetels tussen
1894-1918
|
Jaar
|
Kath. |
Lib. |
Soc. |
Andere |
1894 |
104 |
20 |
28 |
|
1896 |
111 |
13 |
28 |
|
1898 |
112 |
13 |
27 |
|
1900 |
86 |
34 |
31 |
1 |
1902 |
96 |
34 |
34 |
2 |
1904 |
93 |
42 |
29 |
2 |
1906 |
89 |
46 |
30 |
1 |
1908 |
87 |
43 |
35 |
1 |
1910 |
86 |
44 |
35 |
1 |
1912 |
101 |
44 |
39 |
2 |
1914 |
99 |
45 |
40 |
2 |
3.
De periode van het algemeen enkelvoudig stemrecht
(1919 tot heden).
a.
Wijzigingen aan de kieswetgeving.
|
Met de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht krijgt
elke kiezer slechts 1 stem. De leeftijdgrens om kiezer te zijn wordt
verlaagd van 25 naar 21 jaar ; in 1981 van 21 naar 18 jaar. Het
stemrecht blijft tot 1948 enkel voorbehouden aan mannen ; vanaf 1949 nemen
de vrouwen ook deel aan de verkiezingen. |
De principes van het algemeen
enkelvoudig stemrecht, de verplichte en geheime stemming en de stemming
in de gemeente worden opgenomen in de Grondwet.
Door
de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht beschikt geen enkele
partij nog over een volstrekte meerderheid in het parlement en moeten
voortaan coalitieregeringen tussen twee of meer partijen tot stand komen.
|
De voorwaarden om lid van de Kamer te kunnen worden, zijn : Belg
zijn, het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten, 25 jaar
oud zijn (21 jaar sinds 1991) en zijn woonplaats in België hebben.
Alle Kamerleden worden rechtstreeks verkozen. De verdeling van het
aantal Kamerleden over de kieskringen gebeurt in verhouding tot het bevolkingsaantal
in ieder kiesgebied. |
De voorwaarden om lid van
de Senaat te kunnen worden, zijn : Belg zijn, het genot hebben van de
burgerlijke en politieke rechten, 40 jaar oud zijn, zijn woonplaats in
België hebben en een bepaalde belasting betalen of getuigen van een bepaalde
capaciteit.
Naast
de rechtstreeks gekozen senatoren zijn er ook provinciale senatoren(aangewezen
door de provincieraden) en gecoöpteerde senatoren (aangewezen door gekozen
en provinciale senatoren). De Senaat moet door zijn samenstelling
de gematigde politieke instelling blijven.
De senatoren
worden voortaan gekozen voor 4 jaar en terzelfdertijd met de kamerleden.
Tenslotte
zijn er ook nog senatoren van rechtswege, dit zijn de kinderen van de
Koning vanaf de leeftijd van 18 jaar.
Bij de
recente Grondwetsherziening in 1993 zijn de voorwaarden om senator te
worden dezelfde als om kamerlid te worden.
De samenstelling
en de bevoegdheden van de Senaat zijn afgeslankt en de provinciale senatoren
zijn vervangen door de senatoren aangewezen door de gemeenschappen.
|
Bij de verkiezingen wordt, naast het behoud van het systeem D’HONDT,
ook het stelsel van de lijstenverbinding of apparentering
ingevoerd. De kandidaten van een lijst kunnen namelijk een verklaring
afleggen dat zij zich, voor wat de verdeling van de zetels betreft, verbinden
met kandidaten van andere lijsten die in andere kieskringen worden voorgedragen.
De apparentering is echter wel beperkt tot één provincie. Na een
eerste verdeling van rechtstreeks toegewezen zetels in elke kieskring,
worden in een tweede fase de resterende zetels verdeeld op provinciaal
niveau. Hierbij wordt rekening gehouden met het totaal aantal stembiljetten
van de verbonden lijsten in de ganse provincie.
|
|
Heden zijn er 150 rechtstreeks gekozen leden van de Kamer.
Voor de Senaat zijn er : 40 rechtstreeks gekozen senatoren, 21 gemeenschapssenatoren,
10 gecoöpteerde senatoren en 3 senatoren van rechtswege. |
b.
Verkiezingsuitslagen.
Samenstelling
van de Kamer van Volksvertegenwoordigers uitgedrukt
in zetels tussen 1919-1939
|
Jaar
|
Kath.
|
Lib.
|
Soc.
|
Com.
|
Vl.Nat.
|
Rex
|
Andere
|
Totaal
|
1919
|
73
|
34
|
70
|
-
|
5
|
-
|
4
|
186
|
1921
|
80
|
33
|
68
|
-
|
4
|
-
|
1
|
186
|
1925
|
78
|
23
|
78
|
2
|
6
|
-
|
-
|
187
|
1929
|
76
|
28
|
70
|
1
|
11
|
-
|
1
|
187
|
1932
|
79
|
24
|
73
|
3
|
8
|
-
|
-
|
187
|
1936
|
63
|
23
|
70
|
9
|
16
|
21
|
-
|
202
|
1939
|
73
|
33
|
64
|
9
|
17
|
4
|
2
|
202
|
Samenstelling
van de Kamer van Volksvertegenwoordigers uitgedrukt in zetels tussen
1946-2003 |
Jaar |
CD&V
CDH |
VLD
MR |
SP.A-
SPIRIT
PS(B) |
KP
PC |
FDF
(RW) |
RW |
N-VA |
PLDP |
GROEN!
ECOLO |
RAD-
UDRT |
VLAAMS
BLOK |
FN
(Andere) |
1946 |
92 |
17 |
69 |
23 |
|
|
|
|
|
|
|
1 |
1949 |
105 |
29 |
66 |
12 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1950 |
108 |
20 |
77 |
7 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1954 |
95 |
25 |
86 |
4 |
|
|
1 |
|
|
|
|
1 |
1958 |
104 |
21 |
84 |
2 |
|
|
1 |
|
|
|
|
|
1961 |
96 |
20 |
20 |
5 |
|
|
5 |
|
|
|
|
2 |
1965 |
77 |
48 |
64 |
6 |
3(1) |
2(2) |
12 |
|
|
|
|
|
1968 |
69 |
47 |
59 |
5 |
12 |
|
20 |
|
|
|
|
|
1971 |
67 |
34 |
61 |
5 |
24 |
|
21 |
|
|
|
|
|
1974 |
72 |
30 |
59 |
4 |
22 |
|
22 |
3(3) |
|
|
|
|
1977 |
80 |
31(4) |
62 |
2 |
15 |
|
20 |
2(5) |
|
|
|
|
1978 |
82 |
36 |
58 |
4 |
11 |
4 |
14 |
1 |
|
|
|
2 |
1981 |
61 |
52 |
61 |
2 |
8 |
|
20 |
|
4 |
3 |
1 |
|
1985 |
65 |
46 |
67 |
|
3(6) |
|
16 |
|
9 |
1 |
1 |
|
1987 |
62 |
48 |
72 |
|
3 |
|
16 |
|
9 |
|
2 |
|
1991 |
57 |
46 |
63 |
|
3 |
|
10 |
|
17 |
|
12 |
4(7) |
1995 |
41 |
39 |
41 |
|
|
|
5 |
|
11 |
|
11 |
2 |
1999 |
32 |
41 |
33 |
|
|
|
8 |
|
20 |
|
15 |
1 |
2003 |
29 |
49 |
48 |
|
|
|
1 |
|
4 |
|
18 |
1 |
N.B.
Bij de lectuur van deze cijfers
moet men rekening houden met de invoering van het vrouwenstemrecht in
1949 en de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd tot 18 jaar in 1981.
In 1949
werd het aantal in de Kamer te begeven zetels opgetrokken van 202 naar
212.
In 1995
daalde het aantal Kamerzetels tot 150.
(1)
Front Démocratique des Francophones (FDF nu MR).
(2)
Rassemblement Wallon (RW).
(3)
In 1974 : oprichting te Brussel van een PLDP (Parti Libéral Démocrate
et Pluraliste de la Région Bruxelloise) ; na 1980
opgenomen in de PRL
(nu MR).
(4)
In 1977 : de PRLW (Parti de Réformes et de la Liberté en Wallonie)
is in januari 1977 ontstaan door de
samensmelting van de PLP en de ‘anticollectivistische’
vleugel van het Rassemblement Wallon ; na 1980 PRL-PVV is
sinds 1992 VLD.
(5)
PL : Brusselse Franstalige liberale partij. Na de opslorping
van de Brusselse Franstalige liberalen door het FDF, vooral
sedert 1971,
is de verdeeldheid onder de Brusselse liberalen zeer groot geweest.
Dat ging gepaard met scheuringen in
de partij, de oprichting van nieuwe
partijtjes en het overlopen van de ene partij naar de andere ; na 1980
opgenomen in
de PRL (nu MR).
(6)
Enkel nog FDF.; vanaf 1995 in een kartel met de PRL (nu MR).
(7)
Waarvan 3 Rossem en 1 FN
P.S.
CD&V = Voorheen CVP
CDH
= Voorheen PSC
VLD
= Voorheen PVV
MR =
Voorheen PRL – FDF – MCC
SP.A-SPIRIT
= Voorheen SP en BSP – voorheen VU-ID
PS =
Voorheen PSB
N-VA
= Voorheen VU-ID en VU
GROEN
! = Voorheen AGALEV
VLAAMS
BELANG = Voorheen VLAAMS BLOK
c.
De aanwijzing van de gekozenen en
de opvolgers.
1°
- Vanaf de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht (1900) en het
algemeen enkelvoudistemrecht (1919) met evenredige vertegenwoordiging
wordt voor de toewijzing van de zetels aan de lijsten het systeem D’HONDT
(zie punt 2.c hierboven), alsmede de apparentering (zie punt 3.a hierboven),
gebruikt.
- Nadat aan iedere lijst
het aantal bekomen zetels is toegewezen, moeten die zetels worden aangewezen
aan de kandidaten met de meest behaalde naamstemmen. Deze aanwijzing
van de gekozen kandidaten (en opvolgers) is op verschillende wijzen geschied.
- Vanaf 1900 spelen de
partijbesturen de belangrijkste rol bij de plaatsing van de kandidaten
op de lijst, die niet meer alfabetisch gebeurde maar in de volgorde door
het partijbestuur gewenst. De kandidaten die het eerst op de lijst
worden geplaatst, worden bevoordeligd doordat de loutere lijststemmen
(“kopstem”) die bovenaan de lijst worden gegeven, bij overdracht worden
toegekend aan de eerstgeplaatste kandidaten bovenop hun eigenlijke naamstemmen
(de kiezer die een loutere kopstem geeft, wordt verondersteld te hebben
ingestemd met de voorgedragen volgorde van kandidaten).
- Het laatste decennium
heeft de wetgever de directe invloed van de kiezer op de aanwijzing van
de kandidaten willen vergroten door de kiezer de mogelijkheid te geven
om meerdere naamstemmen binnen dezelfde lijst uit te brengen (vanaf 1995)
en om bij het uitbrengen van een lijststem èn naamstemmen binnen eenzelfde
lijst enkel rekening te houden met de naamstemmen en de lijststem te laten
vervallen (voorheen omgekeerd).
-Vanaf 2001 wordt de devolutieve
kracht van de lijststemmen of de overdracht van de lijststemmen
naar de eerstgeplaatste kandidaten op een lijst beperkt met de helft.
Tevens wordt het onderscheid tussen effectieve kandidaten en kandidaat-opvolgers
op een lijst afgeschaft en worden de niet-gekozen kandidaten op een lijst
als opvolgers aangewezen.
-Vanaf 2003 worden terug
aparte kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers ingevoerd en blijft
de devolutieve kracht ten voordele van de volgorde van voordracht beperkt
met de helft.
-Het verkiesbaarheidscijfer
van een lijst is de maatstaf voor een kandidaat om verkozen te worden.
Dit cijfer wordt bekomen door het stemcijfer van de lijst (= het
totaal aantal geldige stembiljetten van die lijst) te delen door het
aantal behaalde zetels, vermeerderd met 1.
2°
Voorbeeld van aanwijzing van gekozenen
en opvolgers tot 1994.
-
De kiezer kan tot 1994 ofwel 1 lijststem uitbrengen, ofwel 1 naamstem
voor een kandidaat, ofwel 1 naamstem voor een opvolger of ofwel 1 naamstem
voor 1 kandidaat en 1 opvolger en dit steeds binnen éénzelfde lijst.
Bij het uitbrengen van een lijststem èn naamstemmen binnen eenzelfde lijst,
vervallen de naamstemmen (de lijststem wordt behouden).
* Aanwijzing gekozen
kandidaten-
-
Aantal stembiljetten met lijststemmen : 30.000
-
Aantal stembiljetten met naamstemmen
voor de kandidaten-titularissen
: 42.000
Stemcijfer
:
72.000
-
Aantal verworven zetels voor lijst A : 3
-
Verkiesbaarheidscijfer
: 72.000 = 18.000
3 + 1
-
Aantal stembiljetten voor overdracht
: 30.000
N.B.
De stembiljetten met lijststemmen bevatten de stembiljetten met loutere
lijststemmen en de stembiljetten waarop enkel op een opvolger is gestemd.
De stembiljetten met naamstemmen
voor de kandidaten-titularis bevatten de stembiljetten met een stem naast
de kandidaat-titularis en de stembiljetten met een stem naast de kandidaat-titularis
alsmede naast een kandidaat-opvolger.
Kandidaten
|
Naamstemmen
|
Overdracht van de lijststemmen
|
Totaal Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
2.000
|
+ 16.000
|
18.000
|
1ste
|
2
|
3.000
|
+ 14.000
|
17.000
|
3de
|
3
|
5.000
|
0
|
5.000
|
|
4
|
14.000
|
0
|
14.000
|
|
5
|
18.000
|
0
|
18.000
|
2de
|
|
42.000
|
30.000
|
72.000
|
|
Zijn als kandidaten verkozen
in volgorde :
kandidaten nr. 1, 5 en
2.
*Aanwijzing van de opvolgers
–
-
Stemcijfer
van lijst A : 72.000
-
Aantal verworven zetels : 3
-
Verkiesbaarheidscijfer
: 72.000 = 18.000
(3 + 1)
-
Aantal stembiljetten met
naamstemmen voor de kandidaat-opvolgers
: 32.000
-
Aantal stembiljetten voor overdracht
: 40.000
N.B.
De stembiljetten met naamstemmen voor de kandidaat-opvolgers bevatten
de stembiljetten met een stem naast de opvolger en de stembiljetten met
een stem naast de kandidaat-opvolger alsmede naast een kandidaat-titularis.
Kandidaten
|
Naamstemmen
|
Overdracht van de stemmen
opvolgers
|
Totaal
Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
6.000
|
+ 12.000
|
18.000
|
2de
|
2
|
3.000
|
+ 15.000
|
18.000
|
3de
|
3
|
2.400
|
+ 13.000
|
15.400
|
4de
|
4
|
18.600
|
0
|
18.600
|
1ste
|
5
|
400
|
0
|
400
|
6de
|
6
|
1.600
|
0
|
1.600
|
5de
|
|
32.000
|
40.000
|
72.000
|
|
Zijn als opvolgers verkozen
in volgorde :
kandidaten nr. 4, 1, 2,
3, 6 en 5.
3°
Voorbeeld van aanwijzing van gekozenen
en opvolgers van 1995 tot 2000.
-
De kiezer kan vanaf 1995 ofwel een lijststem uitbrengen, ofwel
één of meerdere naamstemmen voor titularissen-kandidaat, ofwel één of
meerdere naamstemmen voor opvolgers-kandidaat, ofwel één of meerdere naamstemmen
voor titularissen-kandidaat en voor opvolgers-kandidaat en dit steeds
binnen éénzelfde lijst. Bij het uitbrengen van een lijststem èn
naamstemmen op een lijst, vervalt de lijststem.
-
De hoofdbureaus maken onder de geldige stembiljetten een onderscheid,
per lijst, voor vier ondercategorieën :
1.
stembiljetten met louter een lijststem ;
2.
stembiljetten met één of meerdere stemmen, enkel voor titularissen
;
3.
stembiljetten met stemmen voor een of meerdere titularissen en
opvolgers ;
4.
stembiljetten met één of meerdere stemmen, enkel voor opvolgers.
In het raam van de aanwijzing
van de gekozenen, zullen enkel in aanmerking komen voor de overdracht
van stemmen ten gunste van de titularissen-kandidaat van een lijst, de
stembiljetten van de ondercategorieën 1 en 4 en voor de overdracht van
de stemmen ten gunste van de opvolgers-kandidaat, de stembiljetten van
de ondercategorieën 1 en 2.
In geen enkel geval mogen
de stembiljetten van de ondercategorie 3 in aanmerking genomen worden
voor welke overdracht hoedanook.
Stemcijfer
= totaal van de ondercategorieën van 1 tot 4 : 72.000
Aantal verworven zetels
: 4
Verkiesbaarheidscijfer
: 14.400 of (72.000)
(4 + 1)
Verdeling van het stemcijfer
volgens :
ondercategorie
1.
7.000
2
25.000
3
34.000
4
6.000
72.000
-
Aantal stembiljetten ten gunste van de orde van voordracht van
de titularissen-kandidaat : 13.000 (ondercategorieën 1 +
4)
-
Aantal stembiljetten ten gunste van de orde van voordracht van
de opvolgers-kandidaat : 32.000(ondercategorieën 1 + 2)
Titularissen-kandidaat
|
Naamstemmen
|
Overdracht
voor
titularissen-kandidaat
|
Totaal
Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
12.000
|
+ 2.400
|
14.400
|
4de
|
2
|
17.000
|
-
|
17.000
|
2de
|
3
|
20.000
|
-
|
20.000
|
1ste
|
4
|
5.000
|
+ 9.400
|
14.400
|
-
|
5
|
15.000
|
-
|
15.000
|
3de
|
|
|
13.000
|
|
|
Zijn als titularis-kandidaat
verkozen in volgorde :
nr. 3, 2, 5 en 1.
Opvolgers –kandidaat
|
Naamstemmen
|
Overdracht voor opvolgers
|
Totaal
Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
12.000
|
+ 2.400
|
14.400
|
2de
|
2
|
25.000
|
-
|
25.000
|
1ste
|
3
|
5.000
|
+ 9.400
|
14.400
|
3de
|
4
|
1.000
|
+ 13.400
|
14.400
|
4de
|
Zijn als opvolger-kandidaat
verkozen in volgorde :
nr. 2, 1, 3 en 4
Bij de opvolgers is het
totaal van de stembiljetten bestemd voor de overdracht (32.000 – 25.200
of saldo 6.800) niet volledig opgebruikt.
4°
Voorbeeld van aanwijzing van gekozenen
en opvolgers tussen 2001 en 2002
-
Doordat er geen aparte opvolgers
zijn op een lijst kan de kiezer, ofwel een lijststem uitbrengen ofwel
één of meerdere naamstemmen op kandidaten en dit steeds binnen éénzelfde
lijst.
-
Bij het uitbrengen van een lijststem
èn naamstemmen op een lijst, vervalt de lijststem.
-
De overdracht van de lijststemmen ten
gunste van de volgorde van kandidaten wordt beperkt met de helft, zodat
de bekomen naamstemmen doorslaggevender worden.
-
Nadat de gekozen kandidaten zijn aangewezen,
wordt overgegaan tot de aanduiding van de opvolgers. Wanneer één
of meerdere kandidaten op dezelfde lijst verkozen zijn, worden de niet-gekozen
kandidaten op dezelfde lijst op dezelfde wijze aangeduid tot opvolger.
-
Aantal stembiljetten met een loutere lijststem : 33.000
-
Aantal stembiljetten met naamstemmen :
39.000
Stemcijfer :
72.000
-
Aantal verworven zetels : 4
-
Verkiesbaarheidscijfer
: (72.000) = 14.400
(4 + 1)
-
Aantal stemmen voor overdracht
: 33.000 = 16.500
2
-
Gekozenen
:
Kandidaten
|
Naamstemmen
|
Overdracht
|
Totaal naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
9.600
|
+ 4.800
|
14.400
|
3ste
|
2
|
2.100
|
+ 11.700
|
14.400
|
4ste
|
3
|
7.700
|
-
|
7.700
|
|
4
|
8.400
|
-
|
8.400
|
|
5
|
17.300
|
-
|
17.300
|
1ste
|
6
|
9.700
|
-
|
9.700
|
|
7
|
16.000
|
-
|
16.000
|
2ste
|
|
|
16.500
|
|
|
Zijn als kandidaten verkozen,
in volgorde :
Kandidaten nr. 5, 7, 1
en 2.
Kandidaten
|
Naamstemmen
|
Overdracht
|
Totaal
naamstemmen
|
Gekozenen
|
3
|
7.700
|
+ 6.700
|
14.400
|
1ste
|
4
|
8.400
|
+ 6.000
|
14.400
|
2ste
|
6
|
9.700
|
+ 3.800
|
13.500
|
3ste
|
|
|
16.500
|
|
|
Zijn als opvolgers verkozen,
in volgorde :
Kandidaten nr. 3, 4 en
6.
N.B.
Bovenstaande aanwijzing van de gekozenen en opvolgers is op deze
wijze geschied bij de verkiezing van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap
op 13 juni 2004.
5°
Voorbeeld van aanwijzing van gekozenen
en opvolgers vanaf 2003 voor de federale Parlementsverkiezingen, het Europese
Parlement en de Raden.
-
De kiezer kan vanaf 2003 (zoals bij de verkiezingen van 1995 tot
2000) ofwel een lijststem uitbrengen, ofwel één of meerdere naamstemmen
voor titularissen-kandidaat, ofwel één of meerdere naamstemmen voor opvolgers-
kandidaat, ofwel één of meerdere naamstemmen voor titularissen-kandidaat
en voor opvolgers-kandidaat en dit steeds binnen éénzelfde lijst.
Bij het uitbrengen van een lijststem èn naamstemmen op een lijst, vervalt
de lijststem.
- De hoofdbureaus maken onder de geldige stembiljetten een onderscheid,
per lijst, voor vier ondercategorieën :
1.
stembiljetten met louter een lijststem ;
2.
stembiljetten met één of meerdere stemmen, enkel voor titularissen
(naamstemmen) ;
3.
stembiljetten met stemmen voor een of meerdere titularissen en
opvolgers (naamstemmen) ;
4.
stembiljetten met één of meerdere stemmen, enkel voor opvolgers
(naamstemmen).
In het raam van de aanwijzing
van de gekozenen, zullen enkel in aanmerking komen voor de overdracht
van stemmen ten gunste van de titularissen-kandidaat van een lijst, de
stembiljetten van de ondercategorieën 1 en 4 en voor de overdracht van
de stemmen ten gunste van de opvolgers-kandidaat, de stembiljetten van
de ondercategorieën 1 en 2.
In geen geval mogen de
stembiljetten van de ondercategorie 3 in aanmerking genomen worden voor
welke overdracht hoedanook.
N.B.
·
Er dient hier te worden opgemerkt dat
vanaf 2003 uitsluitend de lijsten voorafgaandelijk tot de zetelverdeling
zijn toegestaan, die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig
uitgebrachte stemmen in de kieskring of het kiescollege behaald hebben
(= de kiesdrempel van 5 % voor de toelating tot de zetelverdeling).
·
Het aantal stembiljetten ten gunste
van de orde van voordracht tellen voortaan echter slechts mee voor
de helft.
Stemcijfer
= totaal van de ondercategorieën van 1 tot 4 : 72.000
Aantal verworven zetels
: 4
Verkiesbaarheidscijfer
: 14.400 of (72.000)
(4 + 1)
Verdeling van het stemcijfer
volgens :
ondercategorie
1
7.000
2 25.000
3 34.000
4 6.000
72.000
-
Aantal stembiljetten ten gunste van de orde van voordracht van
de titularissen-kandidaat =
13.000 :2 = 6.500 (ondercategorieën 1 + 4)
-
Aantal stembiljetten ten gunste van de orde van voordracht van
de opvolgers-kandidaat =
32.000 : 2 = 16.000 (ondercategorieën 1 + 2)
Titularissen-kandidaat
|
Naamstemmen
|
Overdracht
voor
titularissen-kandidaat
|
Totaal
Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
12.000
|
+ 2.400
|
14.400
|
4de
|
2
|
17.000
|
-
|
17.000
|
2de
|
3
|
20.000
|
-
|
20.000
|
1ste
|
4
|
5.000
|
+ 4.100
|
9 100
|
-
|
5
|
15.000
|
-
|
15.000
|
3de
|
|
|
6.500
|
|
|
Zijn als titularis-kandidaat
verkozen in volgorde :
nr. 3, 2, 5 en 1.
Opvolgers –kandidaat
|
Naamstemmen
|
Overdracht voor opvolgers
|
Totaal
Naamstemmen
|
Gekozenen
|
1
|
13.000
|
+ 1.400
|
14.400
|
2de
|
2
|
25.000
|
-
|
25.000
|
1ste
|
3
|
8.000
|
+ 6.400
|
14.400
|
3de
|
4
|
1.000
|
+ 8.200
|
9.200
|
4de
|
|
|
16.000
|
|
|
Zijn als opvolger-kandidaat
verkozen in volgorde :
nr. 2, 1, 3 en 4
N.B.
De aanwijzing van de gekozenen (titularissen en opvolgers) voor de verkiezingen
van het federale Parlement en voor
de verkiezingen van het Europees Parlement en de Raden is op bovenstaande
wijze geschied op 18 mei 2003 en op 13 juni 2004.
__________
© FOD Binnenlandse Zaken - Directie Verkiezingen :
25/01/2005
|
|