Humorenleer

De auteur van dit artikel is Dr. Louis van de Ven, wil je het volledige artikel ontvangen, neem dan per mail contact met hem op: lo.vandeven@planet.nl

Inleiding tot de Humorenleer
De belangrijkste leer in de geneeskunde van de middeleeuwen is de humorenleer. Zijn oorsprong gaat terug tot in het oude Griekenland. In de vijfde eeuw voor Christus werd door de Griekse natuurfilosoof Empedokles de "vier-elementenleer" geponeerd. Deze elementenleer was een reactie op de theorie die beschreef dat alles was ontstaan van uit één oerstof. Volgens Empedokles bestaat er niet één oerstof waaruit alle materie is opgebouwd, maar zijn er vier elementen: lucht, vuur, aarde en water. Ieder van deze elementen bevat twee van de vier fundamentele (oer) kwaliteiten: warm, koud, droog en vochtig. Er wordt een evenwicht (isonomia) tussen de verschillende kwaliteiten verondersteld.

Aard en kracht
De elementen zijn verbonden met de vier seizoenen, respectievelijk: lucht en lente, vuur en zomer, aarde en herfst, water en winter. Aangezien ieder element twee kwaliteiten heeft ontstaat nu de volgende samenhangende compilatie: lucht en lente zijn heet en nat, vuur en zomer zijn heet en droog, aarde en herfst zijn koud en droog en water en winter zijn koud en nat.
Deze theorie van de elementen wordt geëxtrapoleerd naar de mens. Het menselijk lichaam is ook opgebouwd uit vier elementen en wel de lichaamsappen: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Ieder van de humoren is verbonden met een van de elementen, die ieder weer verbonden zijn met de seizoenen en hun respectievelijke kwaliteiten bezitten.

Menging van sappen
De vier humoren komen in ieder mens in een bepaalde karakteristieke menging voor en bepalen zo het temperament. Wanneer de menging (in het Grieks: krasis) in balans is, dan is een mens gezond. Deze menging is niet altijd hetzelfde; het totaal van de humores staat vast, wanneer er te veel is van één der sappen is er minder van één of meerder van de andere lichaamssappen. De menging verschilt van mens tot mens en wordt bepaald door het jaargetijde, de sterrenbeelden en planeten waaronder deze mens geboren is. Ook de seizoenen hebben invloed op de menging: in de lente is de lucht en dus het bloed meer dominant, in de zomer het vuur en gele gal, in de herfst domineert de aarde en de zwarte gal en in de winter is het water en het slijm meer dominant.

Levensfasen
Een andere belangrijke invloed op de menging van de humoren wordt veroorzaakt door de levensfase van de individuele mens. In een kind (tot 25 jaar) is de lucht en het bloed dominanter dan bij een jeugdig persoon (25 - 40 jaar) waar vuur en gele gal meer dominant zijn. Op rijpere leeftijd is de aarde en zwarte gal duidelijker aanwezig en tenslotte in de ouderdom zijn het water en het slijm dominant.

Temperament en Complexie
De menging en de dominantie van één der sappen bepalen het temperament van de mens, deze is dus ook niet constant en kan veranderen onder invloed van alle voornoemde factoren. Een persoon waarbij het bloed de dominante humor is, wordt als een sanguinicus of sankwijn aangeduid; hij of zij is een opgewekt type, de colericus heeft een overheersende gele gal en is een driftig persoon. Bij dominantie van de zwarte gal wordt men melancholisch en de flegmaticus bij wie het slijm de belangrijkste humor is, is een trage persoon.

Nog enige zaken moet men zich bedenken. De man, verbonden met vuur en zon, is altijd warmer dan een vrouw, verbonden met water en maan. Dus een cholerische man is altijd warmer dan een cholerische vrouw.