Geloof en uitverkiezing

Ga verder naar:

 

Beste vriend of vriendin,

Door de nood in de gemeenten van Christus in Nederland waar ik ben opgegroeid voel ik me gedreven en geroepen om deze brief te schrijven. Het onderwerp ervan de verhouding tussen vrije wil en genade. Het heeft me wel enigszins onrustig gemaakt omdat het zo’n gevoelig onderwerp is, en ik gangbare opvattingen tegenspreek. Maar anderszins is het ook niet vreemd dat het een onderwerp is waarover mensen elkaar tegenspreken, want: “De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is.” (evangelie van Johannes, 3, 8). Ik voel me ook gedreven en geroepen om erover te schrijven, omdat ik denk dat in onze tijd de standpunten over dit onderwerp de manier beïnvloeden waarop er in onze gemeenten naar het heilig Evangelie van God wordt geluisterd.

Het begin van het onderwerp

De openbaring van Jezus Christus is ons doorgegeven door de apostelen en profeten, en als we de waarheid willen zoeken en overtuigd willen worden van de waarheid is dat het fundament waar we op moeten bouwen en gebouwd worden. Dat zullen we hieronder ook doen. Maar omdat het aantal woorden over dit onderwerp dat we daarin kunnen vinden zo veel is kunnen we niet alle gedeelten van de Bijbel daarover bestuderen. Het is daarom ook goed om na te denken over welke plaats het onderwerp bij de christelijke kerk in heeft genomen en waarom het die plaats heeft gehad.

Je weet dat het onderwerp vaak wordt geassocieerd met Pelagius. Er is veel over hem geschreven, wat ik hier niet ga herhalen. Wat ik heb gehoord is dat hij zei dat de mens met hulp van God weer in een goede toestand kan komen waarin hij met goede daden de zaligheid verdient. Als dat is wat hij heeft geleerd heeft hij Jezus Christus onze Heere niet gekend als de oorzaak van onze vrede bij God. Want de apostel Paulus schrijft aan de gemeente van Rome: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus” (5, 1).

De bisschop Augustinus heeft veel geschreven in reactie op het horen van Pelagius en in reactie op de verschillende debatten over de leer van Pelagius. Zijn eigen persoonlijke ervaring bracht hem ertoe om te zeggen dat hij helemaal niets had bijgedragen aan zijn bekering dan tegenwerken. Hij schreef dat Gods genade een absolute verandering bracht van een niet-willen naar een willen, en gaf veel voorbeelden van bekeringen in de Bijbel om dat te bewijzen naast het voorbeeld van zijn eigen leven. Hoewel Augustinus hierin goed doet God te eren als zijn Verlosser, waarin ik hem zeker bijval, heeft hij misschien niet juist gesproken op het gebied van verlossing. In plaats van een absolute verandering van niet-willen naar willen is er misschien sprake van een verandering van niet-zien naar zien door de prediking van het Evangelie en een aangename of een niet te negeren uitnodiging van om te doen wat God gebiedt.

In plaats van willen noem ik hier doen. Waarom? Omdat willen ook zonder doen kan blijven. Bij bekering gaat het echter juist om het doen. Bij het horen van het Evangelie wordt de liefde wakker gemaakt. Het gaat er echter om dat deze liefde opstaat om te doen wat het Evangelie gebiedt.

De oorzaak van de wil

Nadenken over het willen is niet makkelijk. Als God de wil niet met Zijn eigen Hand verandert, hoe kan de wil van de mens dan wel veranderen? Welke oorzaak heeft een verandering van de wil dan? Wij mensen vragen altijd naar een oorzaak, omdat we denken dat alles een oorzaak moet hebben. Als we vragen naar de oorzaak van de verandering van de wil zijn we vergeten dat we naar Gods beeld zijn gemaakt. Gods wil is zonder oorzaak. Zou Gods wil noodzakelijk zijn? Is het niet zo dat Gods wil tot verlossing door Christus een besluit is, dus niet noodzakelijk? Zoals er staat in de brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Efeze: “Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil.” (1, 5) Gods wil moet dus zonder oorzaak zijn. Willen kan zonder oorzaak zijn, dat is juist het bijzondere! Dat betekent niet toevallig. God wil niet toevallig ons verlossen; God heeft beslist om ons te verlossen te willen, en is daarom helemaal verbonden met de verlossing.[1] Op dezelfde manier is onze wil zonder oorzaak maar niet toevallig, en ze is helemaal verbonden met ons.

Het is wel waar dat God de wil van mensen kan veranderen: Hij neigt zelfs het hart van koningen tot wat Hij wil, als dat nodig is (Spreuken 21, 1). Maar deze uitspraak gaat niet over hoe de mens in elkaar zit, maar over de macht van God! Het hart van koningen is de plaats waar, in de tijd dat Salomo dit opschreef, de grootste beslissingen werden genomen. De grootste beslissingen zijn dus in de hand van God. Die macht is er niet alleen in dat de Heere de omstandigheden wonderlijk kan veranderen, maar ook dat hij de besluiten van mensen kan veranderen door invloed uit te oefenen op hun inzicht, hun begeerten en gevoelens. Maar deze spreuk zegt niet dat God de wil direct verandert; en al zou dat mogelijk zijn, is dat dan niet eerder een uitzondering dan een regel?

God regeert

Als zelfs het hart van heersers in de hand van de Heere is, is heel de wereld dus onder de regering van de Heere: de besluiten van mensen kunnen de macht van God niet tegenwerken. Onze God is overal: “De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. Hij formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken.” (Psalm 33). Hij weet hoe we beproefd worden en wat onze neigingen zijn, maar kan ons ook beproeven en opwekken, zodat we bidden: “Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid”, amen (evangelie van Mattheüs, 6, 12-13). Onze God is almachtig, en de toekomst ligt in Zijn handen: “Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.” (Openbaring aan Johannes, 1, 8), “de HEERE, Die de Eerste ben, en met den Laatste ben Ik Dezelfde” (profetie van Jesaja, 41). Als de wil van de mens zonder oorzaak is, is dat geen beperking van Gods macht maar eerder iets wat de grootheid van Zijn schepping toont!

Zonde en verlossing

Juist de wil van de mens is datgene wat hem zo dicht bij God kan brengen als hij hem dient, als hij de Geest van God heeft ontvangen die hem dat geleerd heeft. Maar diezelfde wil is het ook die de mens tegen God kan keren en zover van God af kan brengen als hij tegen God opstaat. Die verwijdering is er niet fysiek, want “Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.” (Handelingen van de apostelen, 14, 28). Maar die verwijdering is er geestelijk.

De wil van de mens heeft hem ver van God af gebracht, hoewel de mens de gift van het verstand van God had. Het is alleen de genadige wil van God die verlossing mogelijk heeft gemaakt, hoewel niet allen die verlossing hebben aangenomen. “Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses [de wil van het gevoel], noch uit den wil des mans [de met verstand begaafde wil], maar uit God geboren zijn.” (evangelie van Johannes, 1, 11-13). Ons gevoel, onze liefde, ons verstand heeft ons niet tot God teruggebracht, maar God Zelf heeft de weg terug mogelijk gemaakt, zoals de Heere Jezus Christus zegt: “Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.” (14, 6). Het is ook niet zo dat wij de weg tot verlossing zelf kunnen vinden, maar dat God ons door Zijn Geest daarin moet leiden: “Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den gansen dag” (Psalm 25).

Laat niemand dus onvoorzichtig deze opvattingen over de wil van de mens meteen veroordelen als goddeloos en op de mens gericht. Het is wel zo dat de Kerk van Christus aangevallen is door de gedachten van mensen die verwoordden dat de verlossing met hulp van God uit de mens zelf komt. Daarmee verhieven ze de verloste mensen als goden naast God, wat inderdaad uit de boze is. Maar als we ons schild en het Woord van God daartegen verheffen hoeven we niet het wonderlijke van de wil van de mens te ontkennen.

De laatste tijden

Het is wel zo dat de vraag “Hoe word ik verlost?” de belangrijkste is die er gesteld wordt, en dat het in de geschiedenis van de Kerk ook telkens nodig was om verkeerde opvattingen tegen te spreken. Hoe word ik verlost? Sommigen hebben gezegd: als je de werken van de wet doet. Anderen hebben gezegd: als je de Geest van God ontvangt. Weer anderen misschien: als je de doop ontvangt. Al deze antwoorden waren natuurlijk onjuist, hoewel bekering, de gaven van de Geest en de doop alle drie op verlossing volgen. Wat is het ware antwoord op de vraag? Hoe word ik verlost? Alleen uit genade, door het geloof in Jezus Christus. Sola gratia, sola fide, solus Christus. “En dit is de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.” (evangelie van Johannes, 6, 40). Wij zien de Zoon van God door het Woord, sola scriptura. Omdat het uit genade is, is het ook alleen tot eer van God, Soli Deo gloria. Het verdedigen van de waarheid over de enige Weg tot verlossing is daarom zo fel omdat het om de eer van God gaat, maar ook om de verlossing van de mens. “Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden. Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven.” (evangelie van Mattheüs, 7, 13-15).

Een vurige verdediging van dit Evangelie is zeker gewenst, maar het is wel zo dat het onderwerp waarover we spreken heel moeilijk is. Het is daarom met schroom dat ik erover schrijf, ook omdat er al zoveel over geschreven is waarin er andere standpunten zijn ingenomen door godvruchtige schrijvers, en dat ter verdediging tegen grote gevaren. Mijn missie is dan ook om dezelfde gevaren te vermijden en tegen te gaan, terwijl ik het Woord van God wil openen voor degenen die de verlossing in Christus nog onbekend is.

Laat ik dus gauw zeggen dat ik de wil niet beschouw als een verheven kasteel of een edel wapen waarmee de mens zich moet verheffen uit zijn situatie. Bij de zondige mens is het een open plek, of liever nog, een verschroeide aarde, een stinkende verkoolde wildernis waar geen redding meer uit mogelijk is zonder de verlossing in Christus.

Het geloof

Waar heeft de wil dan wel plek in de verlossing door Christus? In het aannemen van Christus door het geloof. Maar hoe kan een zo verdorven wil Christus aannemen in een zuiver geloof? Daarop is het antwoord: daar zorgt God voor. Daarom wordt het ook geen werk van ons genoemd, maar een werk van God. En niet onze eigen vrucht, maar de gave van God: “Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.” (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Efeze, 2, 8-10). Maar Gods genadige roeping gaat wel tot iedereen uit! “Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld.” (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 10, 18).

Wat we “geloof” noemen kunnen we op twee manieren opvatten. We kunnen het in nauwe zin opvatten als een daad van de wil, als we geroepen worden tot een keuze: “Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden” (Handelingen van de apostelen, 16, 31). We kunnen het ook in brede zin opvatten als het nieuwe leven uit God. Als we het geloof in die zin vergelijken met een groeiende plant, is zowel het zaad, als de groei en de vruchten uit God. Het zaad is de roeping van God in het Evangelie, die een “kracht Gods tot zaligheid” is (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 1, 16). De groei en de vruchten zijn daarna ook de totale verandering, of liever de nieuwe geboorte, door de Geest van God: “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest.” (evangelie van Johannes, 3, 5-6).

Het geloof in nauwe zin is dan de aarde waarin het zaad valt en groeit. De aarde waarin het zaad valt en waarin de plant groeit is de mens zelf. De wil van de mens kan zich verharden en het zaad verwerpen, zoals de weg waar de vogels het opaten. “Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze. (...) Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort, en niet verstaat, zo komt de boze, en rukt weg, hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij den weg bezaaid is.” (evangelie van Mattheüs, 13, 15-19). Het kan het ook tijdelijk aannemen maar later weer verwerpen, zoals in de ondiepe aarde. “Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt; doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd.” (vers 20-21). Het kan ook voor andere dingen van de wereld kiezen die het zullen verstikken, zoals de aarde die doornen liet opgroeien die het zaad verstikten. “En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar.” (vers 22). De wil van de mens kan het zaad aannemen, zoals de vruchtbare aarde. “Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig voud.” (vers 23). De aarde zaait het zaad niet, maar kan het wel aannemen of zich ertegen verharden, het op laten groeien of verstikken, vrucht dragen of eraan geërgerd worden.

Helaas heeft deze onbegroeide aarde maar al te veel manieren om het goede zaad van God in de weg te staan. En als de aarde het nieuwe zaad aanneemt, komt de lof toe aan God. “Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.” (tweede brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe, 9, 15). De wil is voor mij niet zo belangrijk dat die nog meer ter sprake moet komen. Voor mij hoort het bij de toestand van de mens, bij wie de mens is, wat ik hiervoor al voldoende heb uitgelegd. Over die verlossing in Christus zal ik het vervolg van deze brief schrijven.

Geroepen tot het geloof

Want de verlossing in Christus is nog velen onbekend, hoewel zij het Woord elke dag horen. Hoewel zij het Woord van God elke dag horen, beschouwen ze dit niet als het Woord van God tot hen: ze wachten op een andere innerlijke roeping. Terwijl er geen ander Evangelie is! Hen wordt vaak gepredikt dat ze tot God niet willen komen (wat een vreselijke laatste aansporing is om die wil te veranderen!), en het maakt ze niet verslagen omdat ze denken dat het God is die hun wil moet veranderen van niet-willen in willen. Ze bidden om het licht van Gods Geest, terwijl dat licht in elke prediking van het Woord van God, in de woorden van de Heere Jezus Christus, zo rijk schijnt over allen die het horen! Want de Heere Jezus Christus las in de synagoge in Nazareth: “De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.” En we lezen daarna: “En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.” In onze oren vervuld! Wat doen we daarmee, als deze profetie elke keer in onze oren vervuld wordt? Als de Geest van God elke keer tot ons komt in het Woord van God? Zouden we durven zeggen dat de woorden van de Heere Jezus Christus maar een halve roeping zijn?

Of hebben we de volgende uitvluchten: “Ik kan niet” of “Ik weet niet genoeg dat ik arm ben” of “Ik weet niet voldoende dat ik ziek ben, gevangen ben, blind, verslagen ben”? Pas op, anders zal God tot jou zeggen: “Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;  en gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt;  zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt.” (Spreuken, 1, 24-26). Want er zijn maar twee mogelijkheden: gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid. Als we niet luisteren, ligt dat aan ons, want dan verwerpen wij de kennis die God ons geeft! “Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.  Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;  zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.  Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven.  Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.” (Spreuken, 1, 29-33)

Voel je dan niet dat God je dwingt? Want God laat het Evangelie over heel de wereld gaan, tot degenen die eerst door hun zonden van Hem vervreemd waren en niet tot Zijn genodigden behoorden: “En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde” (evangelie van Lukas, 14, 23). Dit dwingen is een ernstig en lang aanhouden zodat alle verontschuldigingen moeten ophouden. Wat als we dan nog weigeren? Denk je dat er meer is dan een uitnodiging van de Heere van heel de wereld Zelf om je tot Hem te brengen? Denk je dat er meer is dan een roepen van de hoogste Wijsheid om je kennis te geven? Kan God ons nog op andere manieren kennis geven en nog op andere manieren dwingen?

Om de eer van God te verdedigen hebben leraars van de Kerk van Christus helaas niet alleen een leer die niet naar de gevoelens van de mens is verdedigd, maar hebben het ook gemaakt tot een leer die niet volgens het wezen van God is. Het is niet volgens het Woord van God om te zeggen dat het Evangelie van God voor sommigen slechts bedoeld is als aantoning van hun schuld, in plaats van als werkelijke mogelijkheid tot bekering.

Want wat ontbrak aan het Woord als het ons geen nut heeft gedaan? Laten we het antwoord van de apostel horen: het is door nalatigheid, door achterblijven, door ongeloof! “Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn. Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben.” (brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën, 4, 1-2). En nog een keer: door ongehoorzaamheid en verharding! “Dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid, zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.” (6-7). Wat je nu moet doen, is het Woord van God lezen in de Bijbel, en lezen zoals het er staat, namelijk dat het voor jou bedoeld is. Je moet er meteen mee beginnen. Je moet elke oproep tot geloof beantwoorden met geloof, hoe zwak ook, en zoeken naar de Wijsheid van God in gebed om dat geloof te versterken. Je moet elke uitnodiging om tot Jezus te komen aannemen door te komen en Hem te aanbidden, door Hem je kostbaarste geschenken te geven: je hart, je wil, je verstand, je gevoel. Je moet elke genezing in het Evangelie opvatten als een genezing van jou, elke opwekking uit de dood als een opwekking van jou, zodra je hebt gezien dat het Evangelie je bevrijd heeft. Je moet vanaf vandaag de Heere Jezus Christus als je Heere aannemen, dagelijks Zijn woord als het woord van je Meester horen, dagelijks Hem volgen als je Herder: je zult de Geest van God ontvangen die je in alle waarheid zal leiden: “Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.” (evangelie van Johannes, 16, 13). Want wie de Heere Jezus gelooft zal opnieuw geboren worden door Gods Geest: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.” (evangelie van Johannes, 3, 16).

De Zoon van God

Laten we onszelf dus vernederen onder de Heere en naar Zijn woorden luisteren. Het zou kunnen dat je Zijn woorden niet begrijpt en daarom aarzelt. Daarom zullen we die hindernis wegnemen door het Woord van God. Jezus zegt Wie Hij is in het evangelie van Johannes (6, 42-46): “En zij zeiden: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? Jezus antwoordde dan, en zeide tot hen: Murmureert niet onder elkander. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan Die van God is; Deze heeft den Vader gezien.” Wat betekenen deze woorden? Je kunt alleen tot Jezus komen omdat Hij, de Christus, uit de hemel gekomen is. Je gelooft misschien dat Jezus de Zoon van God is? Dan is het voor jou eenvoudig: je hoeft alleen maar in te gaan op de uitnodiging van de Vader om in Zijn Zoon te geloven als je Verlosser. Want de Vader zegt: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!” (evangelie van Mattheüs, 17, 5). En daarom laat Jezus zelf op de voorgaande woorden volgen: “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.” (vers 47). Wat als je jezelf door de Vader laat leren en dus weet wat je te doen staat, namelijk het horen naar en geloven in Zijn Zoon, maar het niet doet? Jezus zegt zelf: “Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een, Die ze zoekt en oordeelt.” (8, 50).

Waarom noemt Jezus zich de mensenzoon anders dan om te laten horen hoe dichtbij het Evangelie gekomen is? Je kunt niet meer zeggen dat het ver weg van je is in de hemel. “Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” (evangelie van Mattheüs, 3, 2). Het Evangelie is nu heel dichtbij je! De laatste barrière is het hart. Als jij je hart voor de Heere sluit, zal Hij aan je voorbijgaan! Daarom zegt Jezus: “Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze.” (evangelie van Mattheüs, 13, 15). Als we het Evangelie met onze oren horen, maar onze oren ervoor sluiten, wordt de doofheid des te erger. Als we het Licht van God zien, maar onze ogen dichtdoen, wordt de duisternis nog groter. “En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze.” (evangelie van Johannes, 12, 37-40). Wie zijn ogen en oren blijft sluiten nadat hij het Evangelie hoort, zal in een ergere nacht terechtkomen. Het is afschrikwekkend om daarover te schrijven: er is daar geen heil meer, geen verlossing. Zover is het nog niet, tenzij je nu de uitnodiging van de Heer van heel de aarde afslaat en de kennis van de hoogste Wijsheid niet in je opneemt, en je omdraait om verder te gaan in een leven zonder God.

De onuitsprekelijke gave van God

Heb ik dit uit filosofische redenen geschreven? Nee, maar doordat ik de verlossing van God wil laten horen. Doe ik nu de werken van God tekort? Heb ik gezegd dat het leven van genade geen leven van genade is? Het enige wat ik heb gezegd is: “Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is” (brief aan de Hebreeën, 2, 1), want “Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?” (vers 3). De verlossing is door de apostel Paulus heel kort samengevat: “Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; en worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is; Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is. Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs.” (brief aan de gemeente van Rome, 3, 23-27).

Spreek ik het Woord van God ergens anders tegen? Bijvoorbeeld de brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Efeze, waar hij beschrijft dat de wereld gegrond is in de genade van God door Christus (hoofdstuk 1-3)? Wie denkt dat het voornemen van God gaat over de personen in Efeze in plaats van over de verlossing in Christus vergist zich schromelijk. Of bijvoorbeeld de brief aan de gemeente van Rome, waar het gaat over de leiding van God met de Kerk, eerst de openbaring van het Evangelie aan Israël, en nu ook aan heel de wereld (hoofdstuk 9-11)? Wie denkt dat het daar gaat over willekeur in het verkiezen van personen in plaats van over de wil van God om uit genade alleen te verlossen, en de zonde van de mensen te tonen, vergist zich opnieuw schromelijk. Verkiezing geeft een doel aan, namelijk het doel van God onze Vader om apart te zetten en te heiligen in Christus, en niet een selectie. Of misschien de profetie van Ezechiël, als die spreekt over de beloften van het nieuwe verbond voor de Kerk (zoals in hoofdstuk 36-37)? Wie denkt dat God die beloften waarmaakt ongeacht de reactie van de hoorders vergist zich, want: “Maar welker hart het hart hunner verfoeiselen en hunner gruwelen nawandelt, derzelver weg zal Ik op hun hoofd geven, spreekt de Heere HEERE” (11, 21). Het refrein van deze profetie is: “Bekeert u”, “bekeert u”, “bekeert u” (14, 6-11; 18, 30-32; 33, 11), met zeer ernstige nadruk op verantwoordelijkheid! De woorden van God die anderen gebruikt hebben om over dit onderwerp te schrijven, zijn vaak uit hun verband gerukt. Men noemt hun oorspronkelijke doel niet eens meer, en laat zichzelf daardoor toe in veel dingen te struikelen.

Laten we dus ons spoeden om te doen wat de gemeente te Jeruzalem deed: “En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen mannen broeders? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, die[2] er de Heere, onze God, toe roepen zal. En met veel meer andere woorden betuigde hij, en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht! Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt” (Handelingen van de apostelen, 2, 37-41).

Ik bid God dat deze brief je niet aan het denken zet, maar aan het willen en doen. En dan wil ik deze brief besluiten met de woorden van de apostel: “Hem nu, Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt; Den zelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.” (brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, 16, 25-27).

 

[1] Wel is het zo dat Gods wil tot het goede niet los staat van Zijn rechtvaardigheid, Zijn waarheid, Zijn kennis. Wij kunnen trouwens alleen op deze manier over God spreken als goed, rechtvaardig en waar omdat Hij goed, rechtvaardig en waar is! Maar dat maakt goedheid niet minder verbonden met God omdat Hij het wil.

[2] Deze vertaling is passender dan de Statenvertaling die de suggestie kan geven dat er maar enkelen worden geroepen. Men moet maar eens kijken naar de vertaling van dezelfde zinsconstructie uit het Grieks in andere delen van de Handelingen. Bijvoorbeeld: “En ook al de profeten, van Samuël aan, en die daarna gevolgd zijn, zovelen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen te voren verkondigd.” (3, 24) kan beter vertaald worden met: “die er hebben gesproken”.