FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
25 FEBRUARI 2003. - Wet ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (1)
ALBERT
II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De
Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling Artikel
1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK
II. - Algemene bepalingen Art. 2. § 1. Er is sprake van directe discriminatie indien
een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks
gebaseerd is op het geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische
afstamming, seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof
of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. §
2. Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of
handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen op wie een van de in § 1 genoemde
discriminatiegronden van toepassing is, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief en redelijkerwijze
wordt gerechtvaardigd. § 3. Het ontbreken van redelijke aanpassingen voor de persoon
met een handicap vormt een discriminatie in de zin van deze wet. Als een redelijke aanpassing
wordt beschouwd de aanpassing die geen onevenredige belasting betekent, of waarvan de belasting in voldoende
mate gecompenseerd wordt door bestaande maatregelen. § 4. Elke vorm van directe of indirecte
discriminatie is verboden bij : - het leveren of het ter beschikking stellen van goederen en
diensten aan het publiek; - de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst, tot onbetaalde
arbeid of als zelfstandige, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van
activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen, alsook
de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en bezoldiging, zowel in de privé-sector
als in de overheidssector; - de benoeming of de bevordering van een ambtenaar of de aanwijzing
van een ambtenaar voor een dienst; - de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal; -
het verspreiden, het publiceren of het openbaar maken van een tekst, een bericht, een teken of enig andere
drager van discriminerende uitlatingen; - de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere
uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek. §
5. Op het gebied van de arbeidsbetrekkingen zoals gedefinieerd in het tweede en het derde streepje van
§ 4, berust een verschil in behandeling op een objectieve en redelijke rechtvaardiging indien
een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van een beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgevoerd,
een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan
dat doel is. § 6. Pesterijen worden beschouwd als een vorm van discriminatie wanneer
er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met de discriminatiegronden opgesomd in §
1 dat tot doel of tot gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende,
vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreërd. § 7. Elke
handelwijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven zich discriminerend op te stellen jegens een
persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden op een van de gronden bedoeld in § 1,
wordt beschouwd als een discriminatie in de zin van deze wet. Art. 3. Deze wet doet geen afbreuk
aan de bescherming en de uitoefening van de in de Grondwet en in de internationale mensenrechtenconventies
opgenomen fundamentele rechten en vrijheden. Art. 4. De bepalingen van deze wet vormen geen
belemmering voor het nemen of handhaven van maatregelen die beogen, om de volledige gelijkheid in de
praktijk te waarborgen, de nadelen verband houdende met een van de gronden bedoeld in artikel 2, te voorkomen
of te compenseren. Art. 5. Met uitzondering van hoofdstuk III en van artikel 19, §§
3 en 4, die van toepassing blijven, worden de discriminaties op grond van het geslacht en die betrekking
hebben op de aangelegenheden als bedoeld in artikel 2, § 4, 2de en 3de streepjes uitsluitend onderworpen
aan de bepalingen van de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien
van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een
zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. HOOFDSTUK III. - Strafbepalingen Art.
6. § 1. Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig EUR tot duizend
EUR of met een van die straffen alleen wordt gestraft : - hij die in een van de omstandigheden
genoemd in artikel 444 van het Strafwetboek aanzet tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon,
een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het geslacht, de seksuele geaardheid, de burgerlijke
staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige
gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap; - hij die in een van de omstandigheden
als bedoeld in artikel 444 van het Strafwetboek openlijk zijn voornemen te kennen geeft tot discriminatie,
haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het geslacht,
de seksuele geaardheid, de burgelijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de
levensbeschouwing, de huidige of de toekomstige gezondheistoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. §
2. Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wordt gestraft iedere openbare officier of ambtenaar,
iedere drager of agent van de openare macht die zich in de uitoefening van zijn ambt schuldig maakt aan
discriminatie jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan op basis van het geslacht,
de seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de
levensbeschouwing, de huidige of de toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. Indien
de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid
behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen
toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven. Indien de openbare officieren of ambtenaren
die ervan beticht worden de daden van discriminatie te hebben bevolen, toegestaan of vergemakkelijkt,
beweren dat hun handtekening bij verrassing is gekregen, zijn zij verplicht de daad in voorkomend geval
te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelfs vervolgd. Indien een
van de voormelde discriminerende daden is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar
ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken,
gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Art. 7. In het Strafwetboek, wordt
een nieuw artikel 377bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 377bis . In de gevallen bepaald
in dit hoofdstuk kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval
van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren
van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen
een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming,
zijn geslacht, zijn seksuele geardheid, zijn burgelijke stand, zijn geboorte, zijn vermogen, zijn geloof
of levensbeschouwing, een handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 8. In hetzelfde Wetboek
wordt een nieuw artikel 405quater ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 405quater . In de gevallen
bepaald in de artikelen 393 tot 405bis kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden
verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer
een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of
de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale
of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte,
zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand,
een handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 9. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel
422quater ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 422quater . In de gevallen bepaald in de artikelen
422bis en 422ter kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde correctionele straffen worden verdubbeld,
wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen
van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn
nationale of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn
geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige
gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 10. In hetzelfde Wetboek
wordt een nieuw artikel 438bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 438bis . In de gevallen
bepaald in dit hoofdstuk kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld
in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van
de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid
tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische
afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd,
zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een
handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 11. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel
442ter ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 442ter . In gevallen bepaald in artikel 442bis
kan het minimum van de bij dit artikel bepaalde correctionele straffen worden verdubbeld, wanneer een
van de drijfveren van het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid
tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische
afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd,
zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een
handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 12. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel
453bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 453bis . In de gevallen bepaald in dit hoofdstuk
kan het minimum van de correctionele straffen worden verdubbeld, wanneer een van de drijfveren van het
wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens
zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn
seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof
of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap.
» Art. 13. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 514bis ingevoegd, luidend als volgt
: « Art. 514bis . In de gevallen bepaald in de artikelen 510 tot 514 kan het minimum van de
bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee
jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf
bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd
ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele
geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing,
zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fusieke eigenschap. » Art.
14. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 532bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art.
532bis . In de gevallen bepaald in de artikelen 528 tot 532 kan het minimum van de in die artikelen bepaalde
straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van
opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen,
het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur,
zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke
staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of
toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. » Art. 15. Onverminderd
de toepassing van de artikelen 31 en 32 van het Strafwetboek kunnen de daders van de in artikel 6 bedoelde
misdrijven worden veroordeeld tot ontzetting overeenkomstig artikel 33 van hetzelfde Wetboek. Art.
16. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn
van toepassing op de misdrijven bedoeld in deze wet. Art. 17. Onverminderd de bevoegdheden
van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht
op de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. Deze ambtenaren
oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de
arbeidsinspectie. HOOFDSTUK IV. - Burgerrechtelijke bepalingen Art. 18. De bedingen
van een overeenkomst die strijdig zijn met de bepalingen van deze wet en de bedingen die bepalen dat
een of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die door deze wet gewaarborgd
worden, zijn nietig. Art. 19. § 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie
of van een van de in artikel 31 bedoelde groeperingen stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg of, naar gelang van de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank
van koophandel, het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen
van deze wet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan. De voorzitter van de rechtbank
kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding
van deze wet. § 2. De voorzitter van de rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of
de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten
als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of
de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van
de overtreder. Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien
zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. §
3. Wanneer het slachtoffer van de discriminatie of een van de in artikel 31 bedoelde groeperingen voor
het bevoegde gerecht feiten, zoals statistische gegevens of praktijktests, aanvoert die het bestaan van
een directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, valt de bewijslast dat er geen discriminatie
is, ten laste van de verweerder. § 4. Het bewijs van discriminatie op grond van het geslacht,
een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische afstamming, de seksuele geaardheid,
de burgerlijke stand, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige
of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap kan worden geleverd met behulp
van een praktijktest die kan worden uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder. De Koning bepaalt
bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels voor de uitvoering van de praktijktest zoals
voorzien in §§ 3 en 4. Art. 20. De rechter kan op verzoek van het slachtoffer
van de discriminatie of van een van de in artikel 31 bedoelde groeperingen degene die de discriminatie
heeft gepleegd, veroordelen tot de betaling van een dwangsom wanneer aan die discriminatie geen einde
is gemaakt. De rechter doet een uitspraak overeenkomstig de artikelen 1385bis tot 1385novies
van het GerechtelijkWetboek. Art. 21. § 1. De werkgever die een werknemer tewerkstelt
die, hetzij op het vlak van de onderneming of van de dienst die hem tewerkstelt, overeenkomstig de vigerende
procedures, hetzij bij de Inspectie van de sociale wetten een met redenen omklede klacht heeft ingediend
of voor wie de Inspectie van de sociale wetten is opgetreden, of die een rechtsvordering instelt of voor
wie een rechtsvordering wordt ingesteld met toepassing van de bepalingen van deze wet betreffende de
promotiekansen, de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden of van de wet van 30 juli
1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, mag de arbeidsverhouding
niet beëindigen, behalve om redenen die vreemd zijn aan die klacht of aan die rechtsvordering. §
2. De bewijslast van deze redenen rust op de werkgever, wanneer de werknemer wordt ontslagen of de arbeidsvoorwaarden
eenzijdig worden gewijzigd binnen twaalf maanden volgend op het indienen van de klacht. Deze bewijslast
rust eveneens op de werkgever in geval van ontslag of eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden
nadat een rechtsvordering werd ingesteld, en dit tot drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan
van de rechterlijke beslissing. § 3. Wanneer de werkgever de arbeidsverhouding beëindigt
of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigt in strijd met de bepalingen van § 1, verzoekt de werknemer
of de werknemersorganisatie waarbij hij is aangesloten, hem opnieuw in de onderneming of de dienst op
te nemen of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten uitoefenen. Het
verzoek wordt gedaan bij aangetekende brief binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving
van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de brief over het verzoek uitspreken. De
werkgever die de werknemer opnieuw in de onderneming of in de dienst opneemt of hem zijn functie onder
dezelfde voorwaarden als voorheen laat uitoefenen, moet het wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden
gederfde loon betalen alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen op dat loon storten. §
4. Wanneer de werknemer na het in § 3, eerste lid, bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen
of zijn functie niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen en er geoordeeld werd dat
het ontslag of de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden indruist tegen de bepalingen van §
1, moet de werkgever aan de werknemer een vergoeding betalen die, naar keuze van de werknemer, gelijk
is hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het brutoloon voor zes maanden, hetzij aan de
werkelijk door de werknemer geleden schade; in laatstgenoemd geval moet de werknemer de omvang van de
geleden schade bewijzen. § 5. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen,
zonder dat de werknemer of de werknemersorganisatie waarbij hij is aangesloten het in § 3, eerste
lid, bedoelde verzoek moet indienen om opnieuw te worden opgenomen of zijn functie onder dezelfde voorwaarden
als voorheen te kunnen uitoefenen : 1° wanneer het bevoegde rechtscollege de feiten van discriminatie
bewezen acht; 2° wanneer de werknemer de arbeidsovereenkomst verbreekt, omdat het gedrag van
de werkgever in strijd is met de bepalingen van § 1, wat volgens de werknemer een reden is om
de arbeidsovereenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken ervan te verbreken; 3° wanneer
de werkgever de werknemer heeft ontslagen om een dringende reden, op voorwaarde dat het bevoegde rechtsorgaan
dit ontslag voor ongegrond houdt en in strijd acht met de bepalingen van § 1. Art. 22.
De vordering die steunt op artikel 19, wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding. Zij
wordt ingesteld bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de bevoegde
rechtbank of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie. Op straffe van
nietigheid vermeldt het verzoekschrift : 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam,
de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker; 3° de naam en het adres van de natuurlijke
persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld; 4° het onderwerp en de uiteenzetting
van de middelen van de vordering. De griffier van de rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij
bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen
na het verzenden van de gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd. Over
de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander
strafgerecht. Wanneer een vordering tot staking van bij de strafrechter aanhangig gemaakte feiten
ingesteld is, wordt over de strafvervolging pas uitspraak gedaan nadat over de vordering tot staking
een in kracht van gewijsde getreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting is de verjaring van
de strafvordering geschorst. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaand enig rechtsmiddel
en zonder borgtocht. Het wordt door de griffier van de rechtbank onverwijld meegedeeld aan alle partijen
en aan de procureur des Konings. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen Art. 23. Artikel
2, eerste zin, van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen
en voor racismebestrijding, gewijzigd bij de wet van 13 april 1995, wordt vervangen door de volgende
bepaling : « Art. 2. Het Centrum heeft als opdracht het bevorderen van de gelijkheid van kansen
en het bestrijden van elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van : 1°
een zogenaamd ras, de huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming; 2° de seksuele
geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, het geloof of de levensveschouwing, de huidige
of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. Het Centrum voert
zijn opdracht uit in een geest van dialoog en van samenwerking met de verenigingen, instituten, organen
en diensten die, geheel of gedeeltelijk, dezelfde opdracht uitvoeren of rechtstreeks betrokken zijn bij
de uitvoering van deze opdracht. » Art. 24. Artikel 3, tweede lid, 5°, van dezelfde wet, gewijzigd
bij de wet van 13 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling « 5° om in rechte op
te treden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van de volgende wetten aanleiding kan geven
: - de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven
daden; - de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen
of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische
regime is gepleegd; - de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel
en van de kinderpornografie; - de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie
en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen
en voor racismebestrijding. » Art. 25. Artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd
bij de wetten van 5 december 1968, 4 augustus 1978, 17 juli 1997, 13 februari 1998, 7 mei 1999 en 17
juni 2002, wordt aangevuld met een 12°, luidend als volgt : « 12° van geschillen betreffende
de discriminaties, in de zin van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot
wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en
voor racismebestrijding, die betrekking hebben op de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst
of onbetaalde arbeid, met inbegrip van de selectiecriteria en de aanstellingscriteria, ongeacht de tak
van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen, alsook
de voorwaarden van werkgelegenheid en de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de voorwaarden van ontslag
en bezoldiging, zowel in de privé-sector als in de overheidssector, met uitzondering van de betrekkingen
die worden geregeld door een statuut van publiek recht. » Art. 26. Artikel 581 van hetzelfde
Wetboek, vervangen door de wet van 30 juni 1971, en gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978, 1 augustus
1985, het koninklijk besluit van 25 september 1985 en de wetten van 30 december 1992 et 7 mei 1999, wordt
aangevuld met een 10°, luidend als volgt : « 10° de geschillen betreffende de discriminaties,
in de zin van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet
van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,
die betrekking hebben op de voorwaarden voor toegang tot arbeid als zelfstandige, met inbegrip van de
selectiecriteria en de aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit, de voorwaarden van werkgelegenheid
en de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van verbreking en bezoldiging, zowel in de privé-sector als in
de overheidssector. » Art. 27. Artikel 585 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van
11 april 1989, wordt aangevuld met een 9°, luidende : « 9° over de vorderingen tot staking en
hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel
19 van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van
15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.
» Art. 28. Artikel 587bis van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 19 maart 1991, wordt
vervangen als volgt : « Art. 587bis . De voorzitter van de arbeidsrechtbank, aangezocht bij
verzoekschrift, doet uitspraak : 1° over de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 4 en
5, §§ 3 en 4, van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de
personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing
van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden; 2° over de vorderingen
tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht,
krachtens artikel 19 van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging
van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.
» Art. 29. Artikel 588 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 24 juni 1970, 14
juli 1971, 5 december 1984, 11 april 1989 en 4 december 1990, wordt aangevuld met een 13°, luidende : «
13° op de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op
die hij nodig acht, krachtens artikel 19 van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie
en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen
en voor racismebestrijding. ». Art. 30. In artikel 764, eerste lid van hetzelfde Wetboek, vervangen
bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992, 17 juli 1997, 23 april
1998 en 17 juni 2002, wordt 10° vervangen door de volgende bepaling : « 10° de vorderingen bedoeld
in de artikelen 578, 11° en 12°, 580, 581, 582, 1°, 2° en 6° en 583; ». HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling Art.
31. Het centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding kan in rechte optreden in de geschillen
waartoe deze wet aanleiding kan geven. Wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten
die ze zich tot doel hebben gesteld, kunnen de volgende verenigingen of organisaties eveneens in rechte
optreden in de geschillen waartoe deze wet aanleiding kan geven : 1° instellingen van openbaar
nut en alle verenigingen die op de datum van de feiten sedert ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid
genieten en die zich in hun statuten tot doel hebben gesteld de mensenrechten te verdedigen of discriminatie
te bestrijden; 2° de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, zoals zij zijn bepaald
in artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire
comités; 3° de représentatieve organisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; 4° de representatieve
organisaties van de zelfstandigen. Wanneer het slachtoffer van de wetsovertreding of van de
discriminatie een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, is de vordering van de in het eerste en
het tweede lid bedoelde groeperingen slechts ontvankelijk indien zij bewijzen dat zij handelen met instemming
van het slachtoffer. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed
en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 25 februari
2003. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr.
L. ONKELINX De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met s'Lands gezegeld : De
Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Parlementaire
verwijzigingen : Senaat Stukken van de Senaat : Stukken 2-12 - BZ 1999 :
Nr. 1 : wetvoorstel van de heer M. Mahoux c.s. Stukken 2-12 - 1999/2000 : Nr. 2 : amendement.
Nr. 3 : verslag namens het Adviescomité. Nr. 4 : amendementen. Stukken 2-12 - 2000/20001 : Nr.
5 : advies van de Raad van State. Nrs. 6 tot 8 : amendementen. Nr. 9 : Verslag namens het Adviescomité.
Nr. 10 tot 12 : amendementen. Stukken 2-12 - 2001/2002 : Nr. 13 en 14 : amendementen. Nr. 15
: verslag. Nr. 16 : tekst aangenomen door de commissie. Nr. 17 : amendementen. Nr. 18 : amendementen. Stukken
2-12 - 2002/2003 : Nr. 19 : ontwerp geamendeerd door de Kamer van de volksvertegenwoordigers. Nr. 20
: amendementen. Nr. 21 : amendementen. Nr. 22 : verslag. Nr. 23 : amendementen. Nr. 24 : tekst aangenomen
in plenaire vergadering. Handelingen van de Senaat : vergaderingen van 20 en 21 december 2001.
Kamer van de volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. Stukken 50-1578
- 2001/2002 : Nr. 1 : ontwerp overgezonden door de Senaat. Nr. 2 : advies van de Raad van State. Nrs.
3 tot 7 : amendementen. Nr. 8 : verslag. Nr. 9 : tekst aangenomen door de commissie. Nr. 10 : amendement. Stukken
50-1578 - 2002/2003 : Nr. 11 : aanvullend verslag. Nr. 12 : tekst aangenomen door de commissie. Nr. 13
: amendement. Nr. 14 : tekst aangenomen in plenaire vergadering en teruggezonden naar de Senaat. Integraal
verslag : vergaderingen van 16 en 17 october 2002.