Logo konvib-312

Please update your Flash Player to view content.

WONING VAN DE HONINGBIJ

1. GESCHIEDENIS

4_woning1Gedurende 20 miljoen jaar zijn de bijen niet veranderd. Ze verzamelden, net als nu, stuifmeel en nectar. Ze bouwden nesten, in holle bomen, rotsspleten en holen in de grond, beschermd tegen het weer en de vijanden.
Toen kwam de mens en hij hield bijen in afgezaagde boomstammen en maakte daarna korven uit allerlei materialen: klei, stro, hout, enz.
In die tijd liet men de bijen raten zelf bouwen in hun woning. Ze zaten dan ook helemaal vast aan de randen. Honing oogsten betekende dat men de raten uit de korven moest wegbreken. Daarvoor moesten de bijen eerst gedood worden door het inblazen van giftige rook of door verdrinking. Enkele korven werden gespaard om ook het volgende jaar nog bijen te hebben. De stukken raat werden in een linnen doek gelegd om uit te persen en uit te lekken.
Tot in de 19de eeuw werd naar een methode gezocht om honing te kunnen oogsten zonder de bijen te doden. Zo is de huidige bijenkast ontstaan. Daarin zitten uitneembare houten raampjes naast elkaar, waarin de bijen hun wasraten bouwen. De imker kan de raampjes één per één uitnemen, de honing oogsten en het lege raampje terugzetten, dit alles zonder de bijen te moeten doden.
Het gebruik van de korf is nagenoeg volledig weggevallen. Hier en daar worden nog bijen gehouden in een korf omdat het mooi oogt en het iets romantisch heeft om in je tuin te plaatsen. Korven worden wel nog gebruikt om zwermen te vangen.

5_woning2

2. DE BIJENKAST

Een hedendaagse bijenkast bestaat uit verschillende losse onderdelen.

6_woning3Onderaan staat de bodem. De moderne bodems zijn voorzien van een grote opening bespannen met gaasdraad voor varroadetectie en verluchting van de kast. Vooraan de bodem, liefst over de volle breedte, is het vlieggat. Het mag niet hoger dan 8 mm zijn zodat er geen muizen binnen kunnen dringen. Voor het reizen is het wel belangrijk dat de vliegopening vlug en gemakkelijk afgesloten kan worden.
Op de losse bodem staat de broedkamer met daarin de koningin, het broed en het stuifmeel. Vaak staan er twee broedkamers op elkaar.
Boven de broedkamer(s) legt de imker een koninginnenrooster om te beletten dat de koningin naar de honingzolder kan om er eitjes te gaan leggen. Enkel de werksters kunnen erdoor om honing in de raten van de honingzolder te steken. Het rooster moet goed aansluiten aan de zijkanten. Er bestaan roosters uit verzinkte of plastic plaat, waar openingen van 4 mm zijn ingeponst. Persoonlijk geven we de voorkeur aan roosters uit verzinkte staaldraad.
De honingkamer is, volgens de voorkeur van de imker, even groot als de broedkamer of iets lager, zodat de ramen kleiner zijn en vlugger gevuld worden met honing.
Het reisraam is een verluchtingsrooster dat bij het reizen op de honingkamer wordt gelegd in plaats van de dekplank. Bij het reizen kunnen de bijen zich zo opwinden, dat er paniek ontstaat. Hierbij ontwikkelen ze zoveel warmte, dat heel het bijenvolk omkomt van de hitte. Een reisraam is niet echt noodzakelijk. De bodemverluchting onderaan zorgt ervoor dat de bijen niet warm lopen.
De dekplank kan bestaan uit één, twee of meerdere delen. Vaak wordt er nu glas of plexiglas gebruikt. Deze hebben het voordeel dat men enigszins een blik in het volk kan werpen zonder de kast te openen. In de dekplank is er een opening om er de voederbak op te kunnen plaatsen.
Het deksel sluit de kast af en beschermt ze tegen het weer en vreemde bijen die mogelijk voedsel zouden komen stelen bij het voederen. De meeste deksels hebben een platte bovenzijde, ze zijn het gemakkelijkst in gebruik.

3. SOORTEN BIJENKASTEN

In de loop van de geschiedenis zijn er heel wat types van kasten ontworpen. We kunnen ze onderverdelen in twee belangrijkje groepen:
- kasten met bovenbehandelening
- kasten met achterbehandeling.

In beide typen vindt men kasten met warme bouw en kasten met koude bouw:
warme bouw: de ramen hangen gelijklopend met de voor- en wachterwand, dus parallel aan het vlieggat
koude bouw: de ramen hangen gelijklopend met de zijwanden, dus haaks aan het vlieggat.
Meestal wordt de koude bouw toegepast.

Broed- en honingkamers kunnen van elkaar verschillen: de honingkamer is dan kleiner, dus lager dan de broedkamer.

Elk type van kast zal wel zijn voor- en nadelen hebben, maar een degelijke kast moet wel aan enkele voorwaarden voldoen:
• voldoende ruimte, het bijenvolk moet kunnen uitbreiden
• gemakkelijk hanteerbaar en niet te zwaar
• juiste afmetingen en bijenruimte eerbiedigen
• geen kieren of spleten
• uit materiaal gemaakt dat voldoende sterk is en bijenvriendelijk (geuren)
• alle kasten moeten dezelfde raammaat hebben

Beginnelingen komen wel eens in de verleiding om zelf kasten te maken. Daar hebben we zeker geen bezwaar tegen, als je maar voldoende handig bent en de gepaste machines hebt. Een bijenkast is veel meer dan enkele planken aan elkaar spijkeren.

Kasten kunnen gemaakt worden uit natuurlijk hout of watervaste multiplex. Houten kasten geeft men een beschermende laag met kleurbeits of lijnzaadolie. Gebruik zeker geen verf met toxische stoffen. De laatste jaren vindt men kunststofkasten op de markt. Deze kasten geven een goede isolatie en zijn zeer licht.

Enkele gebruikte kasttypen zijn: Kempense kast, Langstroth, Dadant-Blatt, Simplexkast (ook Spaarkast genoemd). Van al deze types zijn er uitvoeringen waar er zowel tien, elf of twaalf ramen in kunnen. De spaarkast is in feite een vereenvoudigde simplexkast, ontworpen door de Nederlander Mommers (1899-2004). Hij vond de simplexkasten terecht veel te duur, dubbelwandig zonder effect en minder geschikt om te reizen. Voor de binnenmaten handhaafde hij echter die van de simplexkast, zodat de raampjes verwisselbaar zijn. Dadant-Blattkasten worden vooral gebruikt door Buckfastimkers. Simplex (spaarkast) heeft het voordeel dat ze in de moderne bedrijfsmethoden als standaardkast steeds model staat. Dadant-Blatt is zwaar en onhandig en leent zich niet tot veel manipulaties. Het merendeel van de imkers gebruikt simplexkasten (spaarkasten) en een beginnende imker zouden wij dan ook zonder twijfel deze kasten aanbevelen. Alle bedrijfsmethodes in deze handleiding zijn ontworpen voor simplex. We willen er ook nog de aandacht op vestigen dat er, naargelang de maker van de kasten, vaak kleine verschillen zijn, maar dat is meestal van ondergeschikt belang, zolang de raammaat maar gerespecteerd wordt.

 

  Dadant-Blatt Simplex (spaarkast)
raam grote ramen: 10,79 dm² kleinere ramen: 6,88 dm²
broedkamers 1 BK met 10, 11 of 12 ramen 2 BK met 10, 11 of 12 ramen
honingkamer lage HK lage HK of hoge HK (=BK)
arbeid weinig werk meer werk
bedrijfsmethodes> beperkt heel veel mogelijkheden
<verplaatsen zwaar goed handelbaar

7_woning4

8_woning5

4. INRICHTING VAN DE BIJENKASTEN

4.1. DE BIJENRUIMTE

De Amerikaan Langstroth (1810-1895) ontdekte de "bijenruimte".
Is in de bijenwoning de afstand tussen de raten en de kastwand:
• kleiner dan 5 mm: de bijen bouwen deze ruimte dicht met propolis
• groter dan 8 mm: de bijen bouwen deze ruimte dicht met raatwerk, was
• tussen 5 en 8 mm: de bijen laten deze ruimte vrij.
Tussen de opgebouwde raten laten de bijen een ruimte van 11 tot 14 mm open. We noemen deze ruimte de bijenstraat, omdat de bijen er voortdurend heen en weer lopen.
Door deze ontdekking kan men de bijen laten bouwen in losse raampjes in een kast. In de natuur bouwen de bijen hun raten op 35 tot 38 mm hartafstand. Dat is dan ook de afstand tussen de onderlinge ramen in onze kasten, 38 mm.
9_woning6Om de ramen op dezelfde afstand te houden zijn er verschillende mogelijkheden. Meestal worden er daartoe aan beide zijden van de kast, boven aan de binnenkant, bleddens (afstandshouders), beugels of spijkers aangebracht. Om de ramen verticaal te houden en niet te later slingeren bij het vervoer worden er, onderaan aan één kant, geplooide kamijzers bevestigd.
Wanneer we bij simplex- en spaarkasten twee bakken op elkaar plaatsen, bedraagt de afstand tussen de ramen van de bovenste bak en de ramen van de onderste bak 10 mm. Aan de bovenzijde van de ramen is er immers een ruimte van 7 mm voorzien en aan de onderzijde een ruimte van 3 mm. Hiermee wordt de bijenruimte overschreden, maar het voorkomt dat er bijen geplet worden bij het op elkaar plaatsen van de bakken.

4.2. DE RAMEN

Ramen moeten volkomen haaks en vlak gemaakt zijn, anders heb je problemen met het in- en uithalen van de ramen uit de kast en de bijen bouwen op ongewenste plaatsen was of propolis. De bovenlat of toplat, de zijlatten en de onderlat zijn ongeveer 20 mm breed en 10 mm dik. De twee uitstekende delen van de toplat noemen we oren. We hebben korte of lange oren naargelang het model van de kasten. De ramen moeten stevig in elkaar zitten en zijn best gelijmd.
In de ramen worden inoxdraden (diameter 3 mm) gespannen, om later was te kunnen insmelten. De draden kunnen verticaal of horizontaal gespannen worden. In ons land gebruiken we meestal de verticale bedrading. Om de draden gemakkelijk te kunnen aanspannen en te voorkomen dat ze zich in het hout trekken worden de boven- en onderlat voorzien van vijf oogjes, op ongeveer 7 cm van elkaar. Monteer altijd een draad dicht bij de zijlatten (op 2 cm). De draden moeten voldoende aangespannen worden, maar zorg ervoor dat bij het aantrekken van de draad de latten niet doorbuigen. De draden maak je aan beide uiteinden vast door ze rond kleine spijkertjes te draaien die je aan de boven- en onderkant van het raam geslagen hebt.
Zelf ramen maken is een heel precies werkje. Voor de doe-het-zelver is het best een goed model in huis te halen.

10_woning7

4.3. KUNSTRAAT MONTEREN

Kunstraten zijn platen was, waarin celindrukken zijn gewalst of gegoten. Het doel van kunstraat is tweevoudig: mooie bouw van werkstercellen en minder voedselgebruik. Gegoten kunstraten zijn wat dikker, tellen per kilo één waswafel minder, en in koude toestand zijn ze broos en breekbaar. De bijen zouden gegoten was verkiezen boven gewalste.
Wanneer we waswafels in de bijenkast hangen, gaan ze uitzetten. Daarom moeten ze in de breedte en de hoogte enkele mm korter zijn dan de binnenmaten van het raam. De beste methode is de waswafels insmelten steunend op de onderlat en met vrije ruimte aan de bovenlat en aan de zijlatten. Zo bekom je mooie, vlakke, volledig uitgebouwde raten.

Waswafels moet je in de ramen smelten door de draden te verwarmen. Men kan daartoe een rolspoor (opgewarmd tandwieltje dat je over de draad rolt) gebruiken. Maar veel gemakkelijker en beter is een transformator (een batterijlader van een auto is daarvoor geschikt). We leggen een waswafel boven op de aangespannen draden, tegen de onderlat, en we verwarmen de draden met de transformator (positieve pool aan het ene en negatieve pool aan het andere uiteinde van de draad). Na enkele seconden smelt de draad in de wasraat, zonder de waswafel te beschadigen.

11_woning8

4.4. CELLEN EN RAATWERK

Bijen bouwen zeshoekige cellen waarbij elke cel zijn wanden deelt met zijn buurcellen. Zo wordt het verbruik van was tot een minimum beperkt.
De raat hangt verticaal in de kast. De cellen aan weerskanten van de raat hebben een gemeenschappelijke basis, maar ze staan niet precies tegenover elkaar: het midden van een celbodem van de ene zijde staat precies tegenover het snijpunt van drie celwanden aan de andere zijde, deze constructie bevordert sterk de stevigheid van de raat. De cellen staan niet volkomen horizontaal maar lopen lichtjes schuin, daardoor lopen de aanvankelijke dunne nectar en honing er niet uit.
Bijen bouwen drie soorten cellen: werkstercellen, darrencellen en koninginnencellen.


4.4.1. Werkstercellen (fijn werk)

Werkstercellen zijn 10 tot 12 mm diep, en hebben doorgaans een diameter van 5,4 mm (bij veel bebroede raat 4,7 mm). Op een raat maken de bijen 400 cellen per dm² eenzijdig, aan beide zijden maakt dat 800 cellen per dm². De oppervlakte van een simplexraam is 6,84 dm². We bekomen dus 6,84 x 800 = 5172 werkstercellen per raam.
De cellen zijn zeshoekig en wit tot lichtgeel gekleurd, maar door het bebroeden worden ze donkerder tot zwart. Doordat de huidjes van de poppen en de ontlasting in de cellen achterblijven, worden ze van binnen steeds kleiner. Werkstercellen komen in heel de kast voor. Ze zijn bestemd voor werksterbroed en opslag van honing en stuifmeel.

4.4.2. Darrencellen (grof werk)

Darrencellen zijn groter dan werkstercellen, 13 mm diep, een diameter van 6,9 mm, 340 cellen per dm² eenzijdig.
Ze zijn ook zeshoekig, maar vaak onregelmatig van vorm. Ze hebben ongeveer dezelfde kleur als de werkstercellen. De bijen bouwen ze voornamelijk aan de onder- en zijkanten van de raten, soms ook tussen de werkstercellen in. Ze zijn bestemd voor darrenbroed en honing, zelden voor stuifmeel.

4.4.3. Koninginnencellen (moerdoppen)

 

De werksters bouwen alleen maar moerdoppen of koninginnencellen in de zwermperiode. Ze zijn uitsluitend gebruikt voor het opkweken van nieuwe jonge koninginnen, en worden slechts eenmaal gebruikt. Ze worden tijdens de groei van de larve opgebouwd, en na gebruik weer afgebroken door de bijen. Koninginnencellen zijn 20 tot 25 mm lang. Ze zien er eikelvormig uit, met een ruwe buitenwand en onregelmatige celindrukken. Ze zijn vrij donker van kleur en gemaakt van oude was. De bijen bouwen ze onder aan de raat, tegen de zijwanden en in raatopeningen. Ze hangen verticaal naar beneden.

In geval van plotselinge moerloosheid worden er redcellen opgetrokken. Redcellen worden midden op de raat aangezet, ze zijn gebogen en kleiner dan koninginnencellen.

Bijen beginnen vaak aan het bouwen van koninginnencellen, maar bouwen die niet verder uit. We noemen dat speeldopjes. Een duidelijke en sluitende verklaring hiervoor is tot nu toe nog niet gevonden.

5. DE BIJENSTAND

Bijen plaats je best op een rustige plaats in de tuin, niet gestoord door drukke passage van mens of dier. Volgens de huidige wettelijke regeling moeten bijenvolken op 20 meter afstand staan van de woning van de buren en van de openbare weg. Achter een afsluiting of haag van minstens 2 meter hoog, wordt deze afstand herleid tot 10 meter.
De beste oriëntering is zuidoost, zo kunnen de bijen profiteren van de ochtendzon en staan ze niet te koud of te warm. Schaduw van bomen of struiken werkt kalmerend op de bijen, maar een aanvliegroute van 2 tot 3 meter is zeker wenselijk. Plaats de kasten 40 tot 50 cm boven de grond, zo blijven ze gevrijwaard van onkruid en wateroverlast, dat is ook een ideale werkhoogte.

Of de bijenkasten nu vrij in de natuur staan of in een bijenhal, maakt voor de bijen niets uit. Een bijenhal beschermt de kasten wel beter tegen allerlei weersomstandigheden, de kasten vragen minder onderhoud en hebben een langere levensduur.
Voor de imker zelf is het interessant in een bijenhal te kunnen werken. Je wordt minder gestoord door de bijen, en je kunt er het nodige gereedschap en het reservemateriaal opbergen, zodat je alles bij de hand hebt. Een bijenhal moet voldoende ruim zijn zodat je bewegingsvrijheid hebt. Zorg er ook voor dat het voldoende klaar is, maar maak er geen serre van, voorkom sterke temperatuurschommelingen.
Het is aangewezen om eerst inlichtingen in te winnen over de reglementering voor bouwvergunningen, wil je achteraf niet voor problemen komen te staan.

En nog dit. Een bijenhal mag ook esthetisch zijn en laat het geen rommelhok worden.

13_woning10

 

Uittreksel uit "Bijenhouden in de 21ste eeuw" door Dirk Desmadryl