Van religie naar biologie als grondslag van onze normen

Door Hendrik Gommer

Uitleg prijsvraag

De door Hendrik Gommer gewonnen essaywedstrijd van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en NRC Handelsblad ging over een vraag die ook bij de eerste prijsvraag in 1765 werd gesteld: „Is het geoorloofd ons voordeel te doen met de onkunde van anderen? Zo ja, in welke gevallen en in welke mate?”

In 1765 leidde precies dezelfde vraag van de Maatschappij tot een overweldigende respons. De gouden medaille was toen voor Willem Vos, leraar der Doopsgezinden te Amsterdam.

Dit jaar waren er 35 inzendingen. Met eervolle vermeldingen voor drs. Pier Bergsma en klas V4c van het Drachtster Lyceum.

De jury bestond uit prof. dr. I. de Beaufort (medische ethiek, Rotterdam), prof. mr. J.H. Nieuwenhuis (emeritus burgerlijk recht, Leiden) en prof. dr. J.L van Zanden (geschiedenis na de Middeleeuwen, Utrecht). De prijsuitreiking vond afgelopen donderdag plaats.

De maatschappij, met als voorzitter dr. A.H.G. Rinnooy Kan, werd in 1752 opgericht ter bevordering van de wetenschap en bestaat uit 350 wetenschappers en 300 geïnteresseerden (zogenoemde directeuren).

Inleiding

De Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en het NRC Handelsblad vragen zich af in hoeverre het geoorloofd is, ons voordeel te doen met de onkunde van anderen. Gezien de normatieve geaardheid van deze vraag, zal de neiging van een jurist zijn het Burgerlijk Wetboek erop na te slaan. Hij zal wel¬licht tot de conclusie komen dat er gezocht moet worden naar een oplossing van dit probleem aan de hand van het begrip ‘misbruik van omstandigheden’ (art. 3:44 lid 4 BW). Onkunde zou analoog beschouwd kunnen worden aan onervarenheid. Een juridisch betoog over wat wel en niet onder onervarenheid verstaan kan worden, zou volgen. Met wellicht de eindconclusie dat als de onkunde relatief groot is, er in feite sprake is van misbruik van omstandigheden. Ons voordeel doen door een onkundige tot een rechtshandeling te bewegen, is dan niet toegestaan.

Een andere benadering zou kunnen zijn, het behandelen van diverse gevallen van gebruik van voorkennis, wetenschappelijke kennis, ken-nis van ingewijden of het toepassen van voor anderen onbekende trucs. De kans dat men zich verliest in de details van het geval is dan groot.

Interessanter is wellicht de vraag waarom gebruik maken van de onkunde van anderen een probleem zou kunnen zijn. Waarom wordt de vraag überhaupt gesteld? Is er in een tijd van snel voort¬schrijdende inzichten in het gedrag van mensen een antwoord te geven, dat onafhankelijk is van religie, juridisch systeem of cultuur? Het antwoord dat Willem de Vos bijna 250 jaar geleden gaf, biedt in een geseculariseerde samenleving weinig houvast.1 Verwijzingen naar algemene beginselen van zedelijke verplichting die hun grondslag vinden in de Goddelijke rechtvaardigheid, wor¬den als weinig empirisch gefundeerd ter zijde geschoven. Religie

moet naar de overtuiging van biologen gezien worden als een uitvloeisel van evolutie. Zij voeren gegevens aan waaruit blijkt dat religie en spiritualiteit het aantal nakomelingen doen toenemen.2 Maar ook het primaat van het redelijk verstand ligt heden ten dage onder vuur. De rede is volgens verschillende wetenschappers vaak niet meer dan een rationalisatie van onbewuste denkprocessen die allerminst redelijk zijn.3

In dit artikel zal ik zoeken naar een antwoord dat stoelt op bio¬logische mechanismen. Deze invalshoek leidt er toe dat de vraag niet vanuit een dualistisch, maar vanuit een monistisch perspec¬tief benaderd zal worden. Er is geen andere, hogere orde waaraan mensen hun gedrag kunnen spiegelen. Onze normen vinden hun grondslag in de moleculaire eigenschappen van genen die aan de basis liggen van ons bestaan. Doordat organismen en hun gedrag een product zijn van de wisselwerking tussen genen en omgeving, ligt in het systeem besloten dat er een universeel aspect zit aan de vraag of onkunde geoorloofd is, naast een cultureel aspect dat al naar gelang de omgeving kan veranderen.

De biologie van morele systemen

Voordat ik kan ingaan op de vraag zelf, zal ik mijn visie op de grondslagen van het recht kort weergeven. De sleutel is te vinden in het boek The biology of moral systems. Daarin zet Alexander uiteen dat het leven in groepen op zichzelf ten koste gaat van het individu, maar dat daar aanzienlijke evolutionaire voordelen tegenover staan.4 Het individu moet voorzieningen delen met anderen en moet vrijheden opgeven. Voor de verspreiding van de genen van het individu is het alleen voordelig om van de groep deel uit te blijven maken als het lidmaatschap extra voordelen oplevert. Alexander ziet deze voordelen vooral in de bescherming tegen gevaren en het vinden van extra voedsel. Doordat mensen in groepen jagen kunnen ze beter groter wild vangen, maar zich ook beter verdedigen tegen roofdieren en andere mensengroepen. Om te voorkomen dat individuen teveel hun eigen belangen nastreven en om de groepscoherentie te bewaren, is het nodig dat gedrag dat de groepscohesie in gevaar brengt, afgeremd wordt. Dit kan plaatsvin¬den door dergelijk gedrag te kwalificeren als ‘slecht’. De noodzaak tot het vormen van hechte groepen doet zodoende morele systemen ontstaan. Alexander noemt dit ‘indirect reciprocity’. Men handelt niet om onmiddellijk iets terug te krijgen, maar om de groepscohesie te bewaren, opdat men op termijn ruimschoots wordt terugbetaald. Door de groepscohesie in stand te houden, kunnen individuen zich wapenen tegen rovende groepen die hun territorium willen vergro¬ten. De sociale investering in de groep weegt dan ruimschoots op tegen de voordelen van bescherming.5 Behoor je niet tot een groep dan ben je ten dode opgeschreven. Zolang je jouw bijdrage aan de groep levert, genieten jij en je nakomelingen bescherming van de groep. Dat principe vindt men terug bij andere diersoorten die in groepen leven, zoals honden en apen. Dit zou een aanwijzing kun¬nen zijn dat het ontstaan van een onbewuste groepsmoraal al vroeg in onze evolutie plaatsvond.

In tegenstelling tot de suggestieve term ‘the selfish gene’ van Dawkins is ook het gen niet uitsluitend zelfzuchtig.6 Vooral genen die van meet af samen werkten, verspreidden zich over de aarde. Zelfs de ontwikkeling van een eencellige met een celwand en pro¬teïnen die de genen beschermen tegen verstorende omgevingsin¬vloeden, vereist dat genen met elkaar samenwerken in een DNA-streng. Dergelijke samenwerkingsverbanden van genen waren zo succesvol dat wij een belangrijk deel van deze genen gemeen hebben met eencelligen. Het DNA wist op deze wijze miljarden jaren te overleven. Ook ons lichaam is opgebouwd uit miljarden ééncelligen, waarin genen met elkaar samenwerken. Sterker, de cellen zelf werken op hun beurt samen, met een uiterst geraf¬fineerd organisme tot gevolg. Dankzij de samenwerking kunnen de cellen zich specialiseren. Cellen met hetzelfde DNA kunnen zich zo ontwikkelen tot hartcellen, niercellen, hersencellen, etc. Hormonen en zenuwen zorgen voor een strakke orde binnen het lichaam, zodat iedere cel doet wat hij moet doen om de onderlig¬gende genen over de wereld te verspreiden. Samenwerking is zo gezien een even belangrijke factor in de (menselijke) natuur als zelfzuchtigheid. Dankzij samenwerking kunnen de afzonderlijke genen succesvol zijn.

Zoals Alexander laat zien, is deze samenwerking ook een suc¬cesfactor op organismeniveau. Dankzij samenwerking binnen een groep konden mensen zich weren tegen de aanvallen van andere groepen. Samenwerking van elementen leidt in de biologie tot stabiele systemen. Samenwerking van mensen leidt tot stabiele groepen, groepen die zich weten te handhaven te midden van een bedreigende omgeving.

Samenwerking leidt tot een stabiel systeem waardoor genen beter verspreid kunnen worden, maar het kan lonen om de regels van het samenwerkingsverband te overtreden omdat dit extra voor¬delen oplevert. Iemand die zowel de voordelen van een groep kan uitbuiten, als zijn eigen gewin maximaal kan nastreven, is beter af dan groepsgenoten die zich netjes aan de groepsmoraal houden. Zouden dergelijke personen hun gang kunnen gaan, dan zou er al gauw geen groep meer zijn. Dit zogenaamde free rider gedrag kan de groepsstabiliteit ondermijnen, al was het maar omdat de overige groepsleden zich bij de neus genomen voelen.7 De verspreiding van hun genen zal het immers afleggen tegen de verspreiding van de genen van free riders. Alle reden dus voor de groepsgenoten om free rider gedrag te ontmoedigen. Straffen helpt daarbij. Sterker, volgens Hoffman is de neiging tot straffen net zo een basale men¬selijke eigenschap als de neiging tot free rider gedrag. Free riders moeten zo snel mogelijk ontmaskerd en gestraft worden omwille van de groepsstabiliteit.8 Pas als de nadelen van de straf de voor delen van het ongewenste gedrag overtreffen, zal het betreffende gedrag geremd worden.

Met de komst van het bewustzijn herkennen mensen regels in hun eigen gedrag. Regels die dus impliciet free riding tegen gaan en groepscohesie bevorderen. Het ligt voor de hand dat onderlig¬gende biologische mechanismen, die veelal onbewust een grote waarde hebben voor ieder mens, in regels verwoord zullen worden. We gaan elkaar zeggen wat wel en wat niet mag, of eigenlijk: wat wel en wat niet in het voordeel van het voortbestaan van de groep én de groepsleden is. Onze normen zijn zo gezien de verwoording van onderliggende mechanismen. Zij staan in dienst van de verspreiding van onze genen. Vandaar ook dat normen wél betrek¬king hebben op de eigen groep, maar niet op buitenstaanders. Buitenstaanders vormen immers de bedreiging waar de groep zich tegen moet verweren. Het doden van groepsleden is slecht, het doden van ‘de vijand’ is goed. Wat geoorloofd is, hangt samen met de positie van waaruit men oordeelt.

2 Zie bijv. R. Vaas en M. Blume, Gott, Gene und Gehirn, Stuttgart: Hirzel Verlag 2009.

3 Zie bijv. A. Dijksterhuis en L.F. Nordgren, ‘A theory of Unconscious Thought’. Perspectives on Psychological Science 2006, p. 95-109.

4 R.D. Alexander, The biology of moral systems, Hawthorne: Aline de Gruyter 1987, p. 79-81.

5 Alexander 1987, p. 108-111.

6 R. Dawkins, The Selfish Gene, Oxford: Oxford University Press 2006 (first published 1976).

7 Zie voor een uitwerking van dit principe H. Gommer, ‘Normen als uitkomst van natuur¬lijke selectie’, NJB 2009, p. 1327-1331.

8 M. B. Hoffman, ‘Law and Biology’, Journal of Philosophy, Science and Law, Vol. 8, 2 May 2008. 17

Verzwegen overspel als voorbeeld van onkunde

Een mooi voorbeeld van de relativiteit van normen is het volgende geval. Een man en vrouw treden in het huwelijk. Enkele jaren later wordt een zoon geboren. Door omstandigheden kan de vrouw daar¬na geen kinderen meer krijgen. Man en vrouw voeden hun kind samen op. Als de zoon volwassen is laat de man een DNA-test doen en dan blijkt dat de zoon niet zijn biologische zoon is. De vrouw biecht op dat de zoon verwekt is door een minnaar.9 De man voelt zich misbruikt. Had hij het geweten dan was hij jaren terug geschei¬den en had hij een gezin van eigen vlees en bloed kunnen stichten. Vanuit biologisch perspectief heeft hij gelijk. Een van de sterkste biologische driften is het verlangen naar eigen kinderen. In zekere zin hadden de vrouw en haar minnaar gebruik gemaakt van de onwetendheid van de man. Als in het geval van een koekoeksjong kreeg hij de verzorging over een zoon waarvan hij niet wist dat het niet de zijne was. Was dit geoorloofd? De rechter meende van wel.

‘De afweging die de vrouw heeft gemaakt toen zij ontdekte dat zij in verwachting was, betreft een afweging van morele aard, waarbij zij niet alleen het belang van de man de waarheid te kennen (of juist: het belang de waarheid niet te kennen), maar ook de belangen van alle betrokkenen (onder wie het ongeboren kind) bij het instandhouden van de relatie had te betrekken. Hoe die afwe¬ging uitvalt, is veeleer een kwestie van morele opvattingen, persoonlijke overtuiging of een persoonlijke inschatting van de situatie, dan van een rechtens genormeerde beslissing. Er bestaat geen geschreven of ongeschreven rechtsregel die meebrengt dat een van de partners in een dergelijke situatie jegens de ander gehouden is eigener beweging de waarheid te vertellen.’10

Voor de hedendaagse rechtspositivistische jurist is daarmee de kous af. Er zijn geen regels die dergelijk gedrag verbieden, dus de vrouw (en haar minnaar) trekken aan het langste eind. In lijn met dit vonnis is dan een eenvoudig antwoord te geven op de in dit artikel gestelde vraag. Het is (juridisch) geoorloofd ons voordeel te doen met de onkunde van anderen, zolang het betreffende geval niet door voorschriften verboden is. De rechter verwijst tevens naar de moraal. De afweging van de vrouw was er één van morele aard, persoonlijke overtuiging en persoonlijke inschatting. Wat is dan die morele afweging, die volgens de rechter door de vrouw gemaakt zou kunnen zijn?

9 Vrij naar Rechtbank Arnhem 15-04-2009, LJN: BI2224.18

Een morele afweging

Terug naar het biologisch perspectief. De vrouw, haar minnaar en niet in het minst het kind zijn gebaat bij het gebruikmaken van de onwetendheid, de onkunde van de man. De persoonlijke inschatting van de vrouw is dus volkomen juist. Ze kan beter haar man in het ongewisse laten. Dat is goed voor haar en haar kind, het is goed voor de verspreiding van haar genen. Later zal ze door haar nageslacht geprezen worden om deze actie. ‘Goed dat onze betovergrootmoeder destijds zo gehandeld heeft, want anders had¬den wij het nu niet zo goed gehad.’ De persoonlijke inschatting van de man is echter een geheel andere. Hij heeft twintig jaar van zijn vruchtbare leven ingezet voor een kind dat niet het zijne bleek te zijn, waardoor de kansen op de verspreiding van zijn eigen genen praktisch verkeken zijn. Hij zal geen nageslacht hebben dat trots op hem is. Hij betaalt uit biologisch oogpunt de hoogste prijs: het uitsterven van zijn persoonlijke genen. Het handelen van de vrouw is vanuit het perspectief van de man zeer slecht.

Naast de persoonlijke moraal kennen we de groepsmoraal. Binnen groepen bestaan (aanvankelijk onbewuste) regels die moeten voorkomen dat free riders aan het langste eind zullen trekken. Zelfs chimpansees zullen groepsgenoten stevig straffen als hun voedsel wordt afgepakt.11 De onderliggende notie is: Iemand die het voed¬sel van een ander afpakt zal gestraft worden. Groepsleden helpen elkaar daarbij. In groepen waarin de leden elkaar straffen, als hun bijdrage aan de groep niet opweegt tegen de voordelen die ze aan de groep ontlenen, zet het overgrote deel zich in voor de groep. In een groep waar niet gestraft wordt, investeert uiteindelijk niemand meer in de groep. Het gaat daarbij niet om rationele afwegingen. Free rider gedrag roept bij groepsleden sterke negatieve emoties op. De woede is groter als men zelf wél bijgedragen heeft.12

Het misbruik maken van iemands onkunde, is in dit licht strijdig met de groepsmoraal, indien het schade berokkent aan de groeps¬stabiliteit. In het hiervoor beschreven geval zou de actie van de vrouw kunnen leiden tot grote woede bij haar man. De man zou de minnaar te lijf kunnen gaan of zich kunnen wreken op vrouw en kind. Dat zou de groepsstabiliteit kunnen ondermijnen. De groep heeft dan de keuze om te kiezen voor de man en vervolgens de vrouw en haar minnaar tot compensatie te dwingen. Dit gebeurde in de 17de en 18de eeuw. Vrouw en minnaar werden in dergelijke gevallen verbannen, verstoten door de groep.13 Anno 2009 valt de keuze echter uit in het nadeel van de man. De maatschappij wil zich klaarblijkelijk niet meer bemoeien met dergelijke zaken. Mogelijk is het effect op de groepsstabiliteit niet meer zo groot. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat de vrouw tegenwoor¬dig haar eigen inkomen heeft en ook zonder een man goed voor zichzelf kan zorgen. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de afstand tussen (bewuste) rechtsregel en (biologische) moraal sinds de 18de eeuw groter lijkt geworden.

10 Cursivering door auteur. 19

11 Zie bijv. K. Jensen, J. Call & M. Tomasello, ‘Chimpanzees are vengefull but not spiteful’, PNAS 2007, 13046-13050. Het experiment is opgenomen in de film ‘Ape Genius’ van PBS Nova.

12 E. Fehr & S. Gächter, ‘Altruistic punishment in humans’, Nature 2002, p. 137-140.20

Een afweging tussen religie en biologie

Willem Vos kwam in zijn betoog uiteindelijk uit op de stelling dat het geoorloofd is gebruik te maken van de onkunde van anderen, zolang men dat ook van een ander zou aanvaarden. ‘Doet aan een anderen niet, ’t geen Gij niet wilt dat u geschiedt.’14 Deze moraal vond hij bij uitstek terug in de christelijke leer. Doorgetrokken naar het vonnis betreffende overspel, levert het gegeven antwoord geen soelaas. De vrouw had niet vreemd mogen gaan en had het niet mogen verzwijgen, want wie wil nu dat hem dat aangedaan wordt. Anderzijds mag de man haar daarvoor niet bestraffen, want wie wil er nu in steek gelaten worden? Als de uitwerking overeen¬komt met de christelijke leer, dan wordt het antwoord duidelijker. Overspel wordt afgewezen, maar wie werpt de eerste steen? De vrouw heeft fout gehandeld, maar de man moet haar vergeven. In feite is dit de optimale strategie voor het in stand houden van de groepsstabiliteit. Bedrog ontmoedigen, maar áls het bedrog heeft plaatsgevonden dit bedrog toedekken, eventueel aangevuld met enige compensatie voor de man. ‘De liefde handelt niet ongeschik¬telijk, zij zoekt haar zelve niet’, zo citeert Vos uit Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs. Het individu wordt daarin opgeroepen zich in te zetten voor de gemeenschap en zijn eigen belang van verspreiding achter te stellen bij het belang van de groep. De religie vormt hier vanuit het geschetste biologisch perspectief een middel om destabiliserende factoren tegen te gaan. Overspel is zo een desta-biliserende factor omdat het ontembare woede in echtelieden kan losmaken. Bedrog is een destabiliserende factor omdat groepsleden dan niet meer op elkaar aankunnen en het verlaten van de echt¬genoot was lange tijd een destabiliserende factor omdat het onmin in de groep veroorzaakte en omdat de vrouw een beroep moest doen op de groep voor haar onderhoud. Het resultaat van de argu¬mentatie van Vos is tot op zekere hoogte niet in strijd met mijn conclusie, de onderliggende mechanismen verschillen wel. Waar in de 18de eeuw de christelijke godsdienst nog als de bron van alle normen werd beschouwd, zal dat in de 21ste eeuw - in elk geval in de empirische wetenschap - het menselijk genoom moeten zijn.

13 E.J.M.F.C. Broers, ‘Zedendelicten’, in: Van plakkaat tot praktijk, Deventer: Kluwer 2006

14 Vos 1765, p. 452. 21

Conclusie

De beantwoording van de vraag of het geoorloofd is ons voordeel te doen met de onkunde van anderen kan tegenwoordig vanuit een biologisch perspectief plaatsvinden. De huidige moraalbiologie gaat uit van een monistisch denkkader, waarbij normen afgeleid worden uit onderliggende biologische mechanismen.15 Het is daar¬bij de menselijke waardering van het eigen evolutionaire voordeel die bepaalt of iets ‘goed’ is of ‘slecht’, geoorloofd of niet. Degene die het slachtoffer is van zijn onkunde zal het ‘voordeel daarmee doen’ als moreel verwerpelijk zien, degene die misbruik maakt van de onkunde kan tot een tegengesteld oordeel komen. In een groep of samenleving geeft de gemeenschap uiteindelijk de doorslag. Als de groepsstabiliteit geen nadeel ondervindt van de actie, zal men neutraal tegenover het misbruik staan en niet tot straffen over¬gaan. Als de stabiliteit in gevaar komt, zou de groep de betreffende

handeling als ongeoorloofd kunnen beschouwen. Bijvoorbeeld doordat - naar aanleiding van het hier geschetste geval - het huwe¬lijk als instituut zijn waarde verliest in een samenleving waar het huwelijk een hoeksteen is en dient ter bescherming van de vrouw.

Een universeel antwoord op de gestelde vraag is dus niet te geven. Wat wel of niet geoorloofd is, zal afhangen van de positie die men inneemt in het evolutionaire spel en zal bovendien afhangen van de omstandigheden waaronder het individu en de groep moeten overleven. Het individu zal ernaar streven zo weinig mogelijk slachtoffer te zijn van zijn onkunde of juist de onkunde te gebrui¬ken. Voor de groep als geheel staat de groepsstabiliteit voorop. Afhankelijk van de organisatie van de groep en de impact van het misbruik zal de groep het ‘voordeel doen van onkunde’ als geoor¬loofd dan wel ongeoorloofd beoordelen. En zo kan het zijn dat in de tijd van Willem Vos overspel werd bestraft, terwijl het in de 21ste eeuw niet meer in het wetboek voorkomt.

15 Zie ook bijvoorbeeld H. Gommer, ‘Normen als uitkomst van natuurlijke selectie’, NJB 2009, p. 1327-1331. 22

Biografie van Hendrik Gommer.

Mr. dr. Hendrik Gommer (1962) studeerde biologie in Groningen (MO-B), omdat hij als zoon van een gereformeerde dominee nieuwsgierig was naar vragen over de aard van het leven. Later haalde hij cum laude een MO-B-akte theologie, wijsbegeerte en ethiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Behalve moraal wilde hij de wet leren kennen en in 2008 studeerde hij af in de rechten aan de Open Universiteit. In 2008 promoveerde hij op een spraakmakend proefschrift over de relatie tussen politiek en rechters.

Sinds 2005 houdt hij zich bezig met biologische mechanismen als grondslag van het recht. In 2007 introduceerde hij het vak rechtsbiologie in Nederland, dat hij sinds 2009 aan de Universiteit van Tilburg geeft als docent.

Gommer gaf les aan middelbare scholen en ondernam bouwprojecten. Hij en zijn vrouw Elsa Visser bouwden het volgens de Europese Commissie milieuvriendelijkste park in Europa van eco-biologische enenergieneutrale woningen in Stavoren. In 2002 kreeg hij de Nationale Zonne-energieprijs voor zijn voortrekkersrol in grote zonnestroomprojecten. Hij is oprichter van de Zonnestroom Producenten Vereniging.

In 2008 bouwde hij grotendeels eigenhandig met zijn vrouw een eigen villa van 900 vierkante meter in Zuidhorn, nabij Groningen.

Gepubliceerd in:
achtergrond