INDEX :
- A -aardoppervlakHet aardoppervlak bestaat uit water of land. Het land is snel verwarmd en ook snel weer afgekoeld. Het water wordt veel langzamer warm, maar houdt de warmte ook veel langer vast. Dit heeft tot gevolg dat de temp. verschillen boven zee niet groot zijn. Boven land kunnen echter wel grote verschillen voorkomen.
Alto-cumulus Vlokkige stapelwolken die op middelbare hoogte voorkomen.
Alto-stratus Veelal vezelige of draderige en gelaagde wolkensluier op middelbare hoogte. Deze wolken vinden we vooral langs de frontvlakken en geven vaak neerslag.
amplitudo Het verschil tussen de laagste en de hoogste temperatuur per dag (dagamplitude) of per jaar (jaaramplitude).
anemometer Instrument waarmee de windsnelheid wordt bepaald. De windsnelheid wordt uitgedrukt in meters per seconde of kilometers per uur.
arctische lucht Een luchtsoort die uit de poolstreken afkomstig is. Zie luchtsoort.
aride klimaten
Droogte klimaten ofwel B-klimaat van Koppen.
Men kan berekenen of een klimaat behoort tot de aride klimaten of niet.
Hierbij wordt de volgende formule gebruikt: r=2t.
Dit is de zgn. droogtegrens.
r is de jaarlijkse neerslag in cm! en
t is de gemiddelde jaartemperatuur in gr. Celsius.
Bevindt men zich in een gebied waar r<2t dan heb je met een droogte klimaat te maken en wel
een BS-klimaat.
Is r
atmosfeer
Het luchtomhulsel van de aarde, waar zich in de onderste laag (tot 15 km hoogte) het weer
afspeelt. De lucht bestaat afgezien van (max. 4% waterdamp) uit stikstof (78%), zuurstof (21%) en voor 1% andere gassen waaronder kooldioxyde en ozon. Naast deze componenten treffen we in de lucht als verontreiniging aan: vulkanische as, zout, rook- en roetdeeltjes. Deze komen voor vlak bij de aardoppervlakte. Deze verontreinigingen zijn van belang voor de vorming van neerslag.
Men onderscheidt in de atmosfeer verschillende lagen:
1.Tot gemiddeld 12 km de TROPOSFEER.
Hierin spelen zich de weersverschijnselen af. De bovenste laag van de troposfeer is door de
verwarming van de atmosfeer van onderaf het koudste.
2. Tot ongeveer 50 km de STRATOSFEER.
Hierin bevindt zich de ozonlaag. Hierin neemt met het stijgen in hoogte de temperatuur toe!
3. Tot ongeveer 80 km de MESOSFER.
4. Tot ongeveer 180 km de THERMOSFEER.
5. Vanaf 60 a 70 km tot ongeveer 600 km de IONOSFEER. In deze zone komt slechts geioniseerde lucht voor, dwz. de luchtmoleculen zijn gesplitst in elektrisch geladen deeltjes.
Atmosfeer: het gewicht van de luchtkolom op het aardoppervlak. Het bedraagt ong. 1 kg per
vierk. cm. Per vierk. meter een gewicht van 1 ton!
9/10 van alle lucht bevindt zich in de onderste 16 km van de atmosfeer.
Zie dampkring.
avondrood
De opvallende rode kleur die aan de westelijke hemel vaak te zien is bij zonsondergang. Ze is
te danken aan het feit, dat de violette, blauwe en groene stralen van het zonlicht, als ze een
lange weg door de atmosfeer moeten afleggen, sterk worden verstrooid. De verstrooiing zien
we vooral wanneer in de lucht veel stof of waterdamp voorkomt.
Azorenhoog
Het hoge drukgebied in de buurt van de Azoren. Het behoort tot de subtropische gordel van
hoge luchtdruk op het noordelijk halfrond. Het vormt dikwijls het centrale gebied voor mooi
weer situaties in Midden-Europa. Maar kan ook samen met het IJsland-laag een westcirculatie
tot stand brengen.
Een instrument om de luchtdruk te meten. Ze bestaat meestal uit een luchtledige metalen doos.
Deze doos wordt door een stijgende luchtdruk ingedrukt en bij dalende luchtdruk zet hij wat uit. Via een hevelmechanisme worden deze bewegingen op een wijzer overgebracht.
Zie ook luchtdruk.
Beaufort
Engelse admiraal Sir Francis Beaufort, die in 1805 een verdeling maakte voor het schatten van
de windsnelheid op zee. Men spreekt in Nederland van: windkracht.
De schaal van Beaufort: boven land:
0: windstil
1 en 2: zwakke wind 3 en 4: matige wind
5: vrij krachtige wind 6: krachtige wind
7: harde wind 8: stormachtige wind
9: storm 10: zware storm
11: zeer zware storm 12: orkaan
Windkracht 12 komt overeen met een windsnelheid van ten minste 120 km per uur.
bergklimaat
Klimaat waarvan de eigenschappen door het ter plaatse aanwezig zijn van een gebergte anders
is dan men gezien de breedteligging van het terrein en zijn positie ten opzichte van de zee zou
verwachten. Als het gebergte hoog genoeg is zal er een EH-klimaat ontstaan, waar de gemiddelde temperatuur in de warmste maand niet hoger wordt dan 10 gr. C. Zie klimaat
bergwind
De wind die onder invloed van de lokale omstandigheden soms over de flanken en bodems van de bergdalen naar beneden komt. De lucht gaat dan in ongeveer in de zelfde richting als het
stromend water. De bergwind ontstaat als de luchtdruk in de lagere dalgedeelten het laagst
wordt. Dit kan het geval zijn als de lucht daar bij instraling het sterkst verwarmd wordt of bij
uitstraling het minst afkoelt.
bliksem
In de atmosfeer optredende, sterke elektrische ontlading, die bij onweer voorkomt. Daarbij
vindt eerst een zwakke inleidende en daarna iets krachtiger voorontlading plaats. Dan volgt de
hoofdontlading die zich met grote snelheid verplaatst. De hoofdontlading beweegt zich meestal in tegenovergestelde richting van de vooafgaande ontladingen. De bliksem lijkt soms
bandvormig.
blizzard
De met zware sneeuwstormen gepaard gaande koude invallen, die 's winters in Noord-Amerika, na het voorbij trekken van een depressie mogelijk zijn. Arctische lucht dringt dan soms tot in de subtropen door. Met de blizzard vergelijkbare sneeuwstormen komen ook in Siberie en zelfs in Europa voor. In de kustgebieden van Europa gaan ze echter slechts zelden gepaard met een grote temperatuur daling, doordat de arctische lucht er voor zijn komst
meestal een lange weg over betrekkelijk warm zeewater heeft afgelegd en daarbij sterk verwarmd is.
bolbliksem
Een bijzonder type bliksem, soms met een doorsnede van wel 10 tot 20 cm, die zich
minutenlang kan handhaven.
broeikaseffect
De atmosfeer vangt een deel van de uitgestraalde warmte in en houdt ze vast.
Belangrijke broeikasgassen zijn: waterdamp, kooldioxide, methaan, lachgas en ozon.
Wij produceren sinds ong. 1800 veel kooldioxide en versterken het broeikaseffect.
BS-klimaat
De benaming die Köppen gaf aan een steppeklimaat.
Zie klimaat
bui
Kort durende, doch meestal hevige neerslag. Ze valt uit cumulo-nimbuswolken, zodra de sterke opstijgende luchtbewegingen, die deze wolken laten ontstaan, de zich in de wolken vormende neerslagdruppels niet meer kunnen beletten om te vallen. De sterke opstijgende luchtbewegingen, waardoor de vorming van buienwolken mogelijk
wordt, zijn bij de evenaar een dagelijks verschijnsel en treden in de gematigde streken vooral op als van hogere breedten afkomstige koude lucht aan de aardoppervlakte sterk verwarmd wordt (maartse buien). Buien kunnen voorts ontstaan als de lucht tegen een steil hellend frontvlak of een berg worden opgestuwd.
BW-klimaat
De benaming die Koppen gaf aan een woestijnklimaat.
Zie klimaat.
Instrument om de hoogte van de onderkant van de wolken te meten.
Met behulp van een zoeklicht beschijnt men de onderkant van de wolken. Een lichtgevoelige
foto-elektrische cel bepaalt via hoekmeting de hoogte van de wolken.
Celsius
De naam van de Zweedse geleerde: Anders Celsius (1701-1744), die een schaal voor
temperatuurregistratie heeft ontworpen. Op deze schaal komt 0 gr. overeen met het smelt punt
van ijs, terwijl 100 gr. het kookpunt van water op zeeniveau is. (1 atmosfeer).
Cf-klimaat
Gematigd maritiem/zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden. De temperatuur van de koudste
maand ligt volgens Köppen tussen -3 en 18 gr. Celsius. Er komt geen duidelijke droge periode
voor.
Cf-klimaat
Aanduiding van Koppen voor: Gematigd zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden.
Zie klimaat.
Chinaklimaat
Volgens Köppen een CW-klimaat. Een gematigd warm klimaat met koude droge winters, veroorzaakt door een dan overheersende koude continentale moesson. De neerslag valt in de gebieden met een
Chinaklimaat vooral 's zomers, wanneer een aanlandige zeemoesson waait. Er is daardoor
verbouw van rijst mogelijk. Zie klimaat.
Cirro-cumulus
Hoge stapelwolken in de vorm van lagen, die uit zgn. fijne schaapjes bestaan. Cirro-cumulus
ontstaat wanneer in een laag cirrus of cirrostratus verticale opstijgende luchtbewegingen gaan
optreden. Dit is nogal eens het geval bij uitstraling. Een wolkenlaag blijft in dat geval nl. warmer
dan de daarboven aanwezige drogere lucht.
Cirro-stratus
Hoge, ijle wolkensluier die vaak een halo veroorzaakt. We zien de cirro-stratuswolken vooral
wanneer in de hogere niveaus warmere lucht doordringt.
Cirrus
Wolken, die bestaan uit hoge ijskristallen met een vezelige structuur. Cirruswolken zijn meestal
ijle vederwolken. Cirrus betekent: toefje of haarlok.
C-klimaat
Gematigd maritiem klimaat.
climat a influence continentale
Overgangsklimaat tussen een zeeklimaat en een landklimaat. De gem. wintertemperaturen liggen
er lager en de gem. zomertemperaturen hoger dan in het zeeklimaat. Ook is de hoeveelheid
neerslag er geringer. Zie: overgangsklimaat.
climat mediterraneen
Middellandse zeeklimaat. Zie daar en bij Cs-klimaat.
climat motagnard
Gebergteklimaat. Zie ook EH-klimaat.
climat oceanique
Zeeklimaat. Zie ook Cf-klimaat
condensatie
De overgang van waterdamp naar een vloeibare vorm. Dit is mogelijk wanneer de lucht afkoelt
of zijn waterdampgehalte toeneemt. De afkoeling treedt op bij uitstraling, menging met koudere lucht en opstijgende bewegingen, terwijl de toeneming van het waterdampgehalte mogelijk is bij menging met vochtiger lucht. Condensatie vindt veelal plaats rond condensatiekernen en kan uiteindelijk leiden tot de vorming van mist, dauw en wolken.
condensatiekernen
De in de atmosfeer vrij rondzwevende vaste of vloeibare deeltjes waaromheen waterdamp kan
condenseren. Het aantal is boven steden zeer groot, maar boven bergen en zee soms erg klein.
convectie
Door de verwarming van de aarde stijgt de opgewarmde lucht. Wanneer het dauwpunt
overschreden wordt ontstaan stapelwolken, die soms uitgroeien tot buien.
convergentiezone
Zone waar de noordoost- en de zuidoostpassaat elkaar ontmoeten en waar de lucht opstijgt.
Hier ontstaat veel bewolking en neerslag. Er is weinig wind in deze zone.
corioliskracht
Door de aardrotatie wijkt de richting van de luchtdeeltjes van de baan af die eigenlijk zou
moeten worden afgelegd, n.l. van een hoge drukgebied naar een lage drukgebied. Deze
afwijking is op het noordelijke halfrond naar rechts en op het zuidelijke halfrond naar links
voorop gesteld dat de waarnemer met zijn rug naar de wind staat.
Cs-klimaat
Een gematigd maritiem/zeeklimaat met een droge periode in de warmste tijd van het jaar. Omdat
dit klimaat o.a. voorkomt in het Middellandse Zeegebied wordt het ook wel een Middellandse
Zee- of Mediterraan klimaat genoemd. De temperatuur van de koudste maand ligt tussen de -3 en 18 gr. Celsius en men kent er een zeer droge en hete zomer.
Cs-klimaat
Italië is bij de vakantieganger vooral populair geworden vanwege het aantrekkelijke Cs-klimaat.
Dit klimaat komt echter bijna uitsluitend aan de kust voor.
Cs-klimaat maakt deel uit van het door Köppen ontwikkelde klimaatsysteem.
'C' staat voor zeeklimaat. 's' Staat voor zomers droog.
Cs-klimaat
Gematigd zeeklimaat met een droge periode in de zomer. Ook wel Mediterraan- of Middellandse zeeklimaat.
Zie klimaat.
Cumulo-nimbus
Uit deze stapelwolken vallen buien. Deze wolken hangen op en hoogte van ong. 2 km.
Zie Cumulus.
Cumulus
Stapelwolk.
In vertikale richting sterk ontwikkelde wolk, waarvan de bovenkant min of meer koepelvormige
uitwassen vertoont. Cumuluswolken vormen soms rijen of aaneengesloten zones. Deze strekken
zich uit in de richting van de overheersende wind.
Cw-klimaat
Gematigd zeeklimaat met een droge periode in de winter. Ook wel genoemd een China
klimaat.
Zie klimaat en China-klimaat.
cycloon
1. Lagedrukgebied waarin zeer hoge windsnelheden optreden. De meeste cyclonen ontstaan op lage breedte.
2. Depressie
Zie tropische cycloon depressie.
Wind die over de bodem van een dal naar boven gaat en het gevolg is van een voor het dal
karakteristieke warmtehuishouding, waarbij de temperatuur in de lagere delen van het dal zo
veel steeg, dat de lucht er onstabiel kon worden.
dampkring
Een ander woord voor dampkring is atmosfeer.
Zie atmosfeer
dauwpunt
De temperatuur tot welke de lucht moet afkoelen om verzadigd te raken met waterdamp. Het
dauwpunt ligt des te lager naarmate de lucht droger is.
Wanneer de lucht door afkoeling verzadigd raakt zullen mist en dauwvorming optreden. Aan
de aardoppervlakte kan dauw al optreden voor de lucht geheel verzadigd is geraakt.
depressie
Een gebied met lage luchtdruk en in de omgeving waarvan de luchtdruk dus overal hoger is.
Depressies ontstaan bij opstijgende luchtbewegingen, wanneer boven een bepaalde plaats meer lucht opstijgt en naar elders afvloeit dan tegelijkertijd langs de aardoppervlakte toestroomt. Dit is het geval wanneer de toestromende lucht onder invloed van de aardrotatie of middelpuntvliedende krachten (schijnbaar) afgebogen wordt.
In de tropen vinden we zgn. thermische depressies en op hogere breedten zgn. dynamische
depressies.
In de tropen zijn depressies een gevolg van opstijgende bewegingen door verwarming van het
aardoppervlak, op hogere breedte stijgt de lucht op ten gevolge van een front.
Zie front.
D-klimaat
Volgens Koppen een klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur van de koudste maand niet boven de -3 gr. C uitkomt, maar de gemiddelde zomertemperatuur hoger ligt dan 10 gr. C. Dit klimaat vinden we alleen op het noordelijk halfrond, waar zich grote continenten bevinden. In totaal beslaan deze klimaten iets meer dan 7% van het aardoppervlak. De vegetatie in deze gebieden bestaat veelal uit naaldbomen en hier en daar ziet men ook berken. De uitgestrekte naaldbossen in Rusland worden taiga genoemd.
Zie: taiga en klimaat.
doldrum
De zone met relatief rustig weer, die in de gordel met de hoogste zonnestand voorkomt, dus tussen de keerkringen. De hier optredende sterke verwarming van het aardoppervlak leidt tot
belangrijke opstijgende luchtbewegingen. In de tijden van het jaar dat zone met doldrums zich
op enige afstand van de evenaar bevindt, kunnen er bij een plaatselijk sterke verwarming tropische cyclonen ontstaan.
donder
Het geluid dat de tijdens onweer optredende sterke elektrische ontlading veroorzaakt. De
geluidsgolven danken hun ontstaan aan het uitzetten en daarna weer inkrimpen van de door de
bliksem verwarmde lucht. De geluidsgolven planten zich voort met een snelheid van ongeveer
340 m per seconde waarbij terugkaatsing en wederzijdse beinvloeding van de geluidsgolven
ontstaat. Hierdoor krijgt de donder het karakter van aanhoudend gerommel.
droogte klimaat
Klimaat gekenmerkt door een zo grote droogte dat er maar weinig kan groeien. De droogste
klimaten beslaan nog geen 11% van de totale aardoppervlakte. Ze nemen echter wel 33% van
de continenten in beslag. Men onderscheidt het BS-klimaat ofwel steppeklimaat en het BW-klimaat ofwel het woestijnklimaat.
In een woestijn is meestal nog wel enige begroeiing aanwezig.
Men noemt deze klimaten ook wel aride klimaten of met Koppen een B-klimaat. Zie aride klimaten.
Warme periode tussen Saalien en Weichselien.
EF-klimaat
Bij dit klimaat komt zelfs de gemiddelde temperatuur van de warmste maand niet boven de 0 gr. C. uit. in een dergelijk klimaat is geen vegetatie mogelijk. We vinden deze klimaten over ongeveer 5% van het aardoppervlak vooral op Antarctica en op Groenland. Als geheugensteuntje: F = firn/ijs. Zie klimaat.
EH-klimaat
Hooggebergte klimaat. Volgens Köppen ligt de gemiddelde temperatuur hier lager dan 10 gr.
Celsius in de warmste maand. Komt voor in de hoge delen van de Alpen en Pyreneeën.
Climat montagnard.
EH-klimaat
Zie bergklimaat en klimaat.
E-klimaat
Een polair of sneeuw klimaat, waar de gemiddelde temperatuur in de warmste maand niet
boven de 10 gr. c. uitkomt.
We onderscheiden hier:
ET-klimaat =toendra klimaat.
EF-klimaat = vorst- of sneeuwklimaat
EH-klimaat = hooggebergte klimaat.
Zie ook daar en bij klimaat.
equatoriale lucht
Luchtsoort afkomstig uit de tropen. Zie luchtsoort.
ET-klimaat
Klimaatsoort vaarvan de gemiddelde temperatuur van de warmste maand ligt tussen de 0 en de
10 gr. C. Boomgroei is niet meer mogelijk, maar er kan nog wel een lage plantengroei optreden o.a. rendiermos. Deze wordt 's winters tegen bevriezen beschermd door de sneeuw. Door de lage temperatuur valt er weinig neerslag, die echter eenmaal gevallen wel lang blijft liggen of verwaaid wordt.
Dit klimaat wordt ook wel toendra klimaat genoemd. Zie klimaat.
evaporatie
Verdamping direct vanaf het aardoppervlak. Ze wordt vaak gecombineerd met transpiratie tot:
evapotranspiratie= totale verdamping.
Gabriel Fahrenheit (1686-1736) ontwierp en temperatuurschaal waarbij 0 gr. overeenkomt met
het smeltpunt van ijs in een mengsel van ammoniak en water, terwijl 32 gr. het smeltpunt van
ijs is en 96 gr. de temperatuur van een gezond menselijk lichaam. Het kookpunt van water ligt
dan bij 212 gr.
firn
Overjarige sneeuw. Deze heeft door herhaaldelijk gedeeltelijk ontdooien of verdampen en weer
sublimeren of bevriezen haar oorspronkelijke structuur verloren. daarbij zijn de afzonderlijke
vlokken veranderd in korrels, die enigszins aaneengroeiden. De firnkorrels kunnen versmelten
tot een ijsmassa.
föhn
Aan de zuidkant van de Alpen wordt bij een zuidenwind de lucht gedwongen op te stijgen en
verwarmt zich tijdens het afdalen aan de noordkant van de Alpen en bereikt hier een hogere
temperatuur dan aanwezig aan de zuidkant. De fohnwind aan de noordzijde van de Alpen doet
de temperatuur in enkele uren 15 tot 20 gr. stijgen. Zeer heldere lucht, typische fohnwolken en
gevaarlijk i.v.m. lawines.
front
De scheiding tussen warme en koude lucht die meestal neerslag tot gevolg heeft.
In Zuid-Frankrijk zorgen deze fronten 's winters voor de neerslag.
front
De overgang tussen twee luchtsoorten. Het scheidingsvlak tussen de twee luchtsoorten
noemen we het frontvlak. Frontvlakken staan niet verticaal, doordat de koudste lucht zich steeds onder de warme dringt. De helling van een frontvlak wordt bepaald door allerlei factoren, zoals de met de temperatuur samenhangende verschillen in dichtheid aan weerszijden van het frontvlak. In het algemeen is de helling bij het opdringen van koude lucht (koufront) groter dan bij het opdringen van warme lucht (warmtefront). Koude lucht ondervindt, doordat ze zich over het aardoppervlak verplaatst meer wrijving dan de warme lucht. Door de temperatuurverschillen aan weerszijdenvan het frontvlak kunnen langs het frontvlak opstijgende luchtbewegingen plaats vinden, die door afkoeling van een van de warme lucht tot condensatie en neerslag kan leiden. Het warmtefront heeft een veel kleinere helling en is veel breder dan het koufront (tot 1.000 km). Er ontstaat een dik wolkenpakket, waaruit vaak motregen valt. De neerslag is gelijkmatig: men spreekt dan meestal van regen. Het koufront staat steil en de frontale zone is meestal slecht enkele tietallen km. diep. Door de grotere wrijving over het aardoppervlak is de neerslag buiig van karakter en door de grote plaatselijke verschillen in stijging zijn de druppels veel groter.
frontale zone
De overgangszone tussen twee luchtsoorten.
Zie: climat montagnard en/of EH-klimaat.
gematigde zone
1. De gordels tussen de keerkringen en poolcirkels.
2. De gebieden met een gematigd zeeklimaat en een gematigd landklimaat.
gevoelstemperatuur
Deze geeft het verband aan tussen het afkoelend effect van koude stilstaande lucht vergeleken
met het afkoelende effect van de combinatie van wind en koude lucht.
Sinds 1939 heeft de Amerikaan Dr. Paul Siple. Bijv. bij een combinatie van lucht van -8 gr. C.
en een windkracht 7 geeft een gevoelstemperatuur van -28 gr. C. De gevoelstemperatuur neemt
van zwakke tot matige wind snel toe om bij harde wind weinig meer te stijgen. Boven windkracht
7 nauwelijks nog stijging.
Engelse term: Wind chill factor.
glaciaal
1. Onder invloed van landijs of gletsjers gevormd.
2. IJstijd. Tijdens de laatste 2,5 miljoen jaar zijn er ongeveer 2 glacialen geweest, afgewisseld met wat warmere perioden, de interglacialen.
We spreken van een ijstijd als de gemiddelde temperatuur van de warmste maand hier tot gemiddeld beneden de 10 gr. C. daalt. In Skandinavië vormde zich het brongebied van het ijs dat grote delen van Europa bedekte en ook Nederland bereikte. In het brongebied werd het ijs wel 4000 meter dik. Ook in andere delen van de wereld heeft een ijstijd invloed gehad. De zeespiegel werd bijv. 100 tot150 m. lager dan nu. Ook werden klimaatzones opgeschoven of ingedrukt.
gletsjer
Een bewegende en min of meer tongvormige ijsmassa, die uit een komvormig gebied langzaam
uit de bergen naar beneden stroomt.
De opeengehoopte overjarige sneeuw verandert geleidelijk in korrelige firn, die weer in een
ijsmassa overgaat. Deze ijsmassa zal als het voldoende dikte bereikt heeft door zijn eigen
gewicht plastisch worden en naar beneden glijden.
Golfstroom
De relatief warme zeestroom, die in de Golf van Mexico ontstaat, vervolgens langs de kust van
de USA tot Kaap Hatteras stroomt en daarna de Atlantische Oceaan oversteekt in
oostnoordoostelijke richting. Ze bereikt dan de Britsen eilanden en Scandinavie en tenslotte
komt ze terecht in de Noordelijke IJszee. Door haar relatieve warmte (verdamping) is ze van groot belang voor het weer en klimaat in West-Europa.
Een vorm van neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met een diameter tot enkele centimeters.
Hagelkorrels zo groot als kippeeieren zijn mogelijk. De ijsdeeltjes groeien langzamerhand ten
gevolge van aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door een grote stapelwolk
(Cumulo-nimbus). Hagel valt gewoonlijk gedurende zware onweersbuien.
halo
Een optisch verschijnsel in de atmosfeer, o.a. kringen om de zon en maan. Ontstaan door breking
en buiging van zon- of maanlicht in ijskristallen. Deze ijskristallen bevinden zich vooral in cirruswolken.
heiigheid
Bij langdurig mooi weer ontstaat er in de onderste lagen van de atmosfeer een troebele laag die
het zicht beperkt. Tegenwoordig wordt de vorming van deze laag versneld en versterkt door de uitstoot van industriele afvalstoffen en uitlaatgassen van het verkeer in de lucht.
hoge drukgebied
Gebied met hoge luchtdruk. De hierin aanwezige dalende lucht doet veelal de wolken oplossen
(mooi weer). Er bestaat een zone van semi permanente hoge druk tussen 20 en 30 gr.
noorder- en zuiderbreedte (de subtropische gordel van hoge luchtdruk).
hooggebergte klimaat
Klimaat dat voorkomt in een hooggelegen gebied. EH-klimaat. Door de grote afstand tot het aardoppervlak (zeeniveau) is de dagelijkse gang van de temperatuur soms zeer groot. Zie klimaat en EH-klimaat.
hooggebergte klimaat
Klimaat hoog in de bergen met een gemiddelde temperatuur beneden 0 graden C.
hoos
Sterk wervelende wind. Bij het ontstaan van een hoos ontstaat soms een slurf. Een hoos die tot aan het aardoppervlak reikt kan grote schade veroorzaken. Voor een deel wordt deze schade veroorzaakt door de sterke lucht beweging in de slurf, terwijl de hier heersende lage druk er toe kan leiden dat gebouwen openbarsten.
humide klimaten
Vochtige klimaten. Formule: r>2t.
Zie aride klimaten.
hurricane
Een in het Caribisch gebied door een tropische cycloon veroorzaakte orkaan.
hygrometer
Instrument om de relatieve luchtvochtigheid te meten.
We kennen 2 soorten:
1. De haarhygrometer
2. De psychrometer.
Dag waarop de temperatuur de gehele dag beneden het vriespunt blijft.
IJslandlaag
Een lage drukgebied boven de Atlantische Oceaan, in de buurt van IJsland. Geeft tezamen met het Azorenhoog de boven West-Europa overheersende westelijke luchtstroming die voor vel wind en regen zorgt en voor opklaringen die van korte duur zijn.
ijstijd
Zie glaciaal.
ijzel
Zie onderkoeling.
inversie
Sterke afkoeling van de onderste luchtlagen in een hogedrukgebied waar door een kussen van koude lucht ontstaan is en waarboven zich warme lucht bevind (grondinversie). Vertikale stromingen
worden onderdrukt. Uitlaatgassen hopen zich onder de warme lucht op. Komt veel in de herfst en in de winter voor.
isobaar
Lijn die punten met een gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.
isohyet
Lijn die plaatsen met een even grote neerslag met elkaar verbindt.
isotherm
Lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt.
Zie seizoen.
jet-stream
Zie straalstroom.
De verst van de evenaar gelegen parallellen waar nog een loodrechte zonnestand optreedt.
De noordelijkste keerkring heet "kreeftskeerkring".
De zuidelijkste keerkring heet 'steenbokskeerkring".
Kelvin
Deze geleerde ontwikkelde een temperatuurschaal, die uitgaat van de laagst mogelijke temperatuur. Deze temperatuur (het absolute nul-punt) noemde hij 0 gr. Op de Kelvin-schaal smelt het ijs bij 273 gr. Verder is de schaalverdeling gelijk aan Celsius.
klimaat
De gemiddelde situatie van het weer in een bepaalde plaats of streek gedurende een langere
periode (30 jaar).
Köppen, een Duitse professor en eerste directeur van de Duitse weerdienst, onderscheidde in
verband met hun effect op de vegetatie 5 klimaten. A tot en met E. Voor een verfijning van de
indeling voegde hij er nog letters aan toe.
A-klimaten: tropische klimaten. Altijd warmer dan 18 gr. C.
Toevoegingen
f neerslag in alle jaargetijden
w droge periode in de zomer
B-klimaten: droge klimaten.
Toevoegingen:
W woestijnklimaten
S Steppeklimaten
C-klimaten: gematigde zeeklimaten.Temperaturen in koudste mnd. tussen 18 en -3 gr. C.
Toevoegingen:
f neerslag in alle jaargetijden
w droge periode in de winter
s droge periode in de zomer
D-klimaten: gematigde landklimaten.Temperaturen in koudste mnd. lager dan -3 en in warmste
mnd. hoger dan 10 gr. C.
Toevoegingen:
f neerslag in alle jaargetijden
w droge periode in de winter
s droge periode in de zomer
E-klimaten: koude of poolklimaten.Temperaturen altijd beneden 10 gr. C.
Toevoegingen: T: toendra-klimaat. Temperaturen in warmste mnd. Tussen 10 en 0 gr. C.
F vorst-, Firn- of ijsklimaat. Temperaturen altijd onder de 0 gr. C.
H hooggebergteklimaat
In de loop van de geologische geschiedenis is het klimaat voortdurend aan verandering
onderhevig geweest, denk aan de ijstijden.
klimaat
Het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.
klimaatveranderingen
Door klimatologisch, geologisch, bodemkundig en diepzee onderzoek ontdekte men dat het
klimaat voortdurend veranderde. Zo heeft men ontdekt dat er vele warme periodes geweest
zijn die werden afgewisseld door koudere. De warme periodes noemen we inter-glacialen en de
koude periodes noemen we glacialen. Het laatste glaciaal is ongeveer 10.000 jaar geleden
geeindigd. Ook zijn er vele kleine veranderingen geweest: Denk aan de kleine ijstijd in de 17de
eeuw. De oorzaken van het ontstaan van ijstijden is zeer complex. Het staat in verband met de
bewegingen van de aarde om de zon, de stand van de aardas en de verspreiding van de
continenten over de aardbol. De kleine veranderingen in het klimaat lijken in verband te staan
met activiteiten op de zon.
klimaatzone
Gordel, die gekenmerkt wordt door en bepaald klimaat.
klimaten
Klimaat: gemiddelde weerstoestand berekend over een lange periode van meestal 30 jaar.
In de (voormalige Sovjet-Unie voorkomende klimaten:
EF:klimaat met eeuwige sneeuw
ET: Toendraklimaat
EH: Hooggebergteklimaat
Df: Continentaal klimaat zonder droog jaargetijde
Dw: Continentaal klimaat met droge winter
BS: Steppeklimaat volgens classificatie van Köppen. r < 2t (r = jaarlijkse neerslag, t = gemiddelde jaartemperatuur).
BW: Woestijnklimaat volgens de classificatie van Köppen. r < t.
klimatologie
De wetenschap, die de kenmerken van het klimaat bestudeert en verklaart.
KNMI
Koninklijk Nederlands Meteorologische Instituut.
Op gericht op 31 januari 1854 en eerst gevestigd te Utrecht. In 1897 verhuisde het KNMI naar
De Bilt. De eerste hoofddirecteur van hte KNMI was Buys Ballot, die in 1848 al begonnen was
met het verzamelen van weergegevens en die ook sterk had aangedrongen op het oprichten van
het KNMI. Buys Ballot bleef tot aan zijn dood in 1890 directeur.
koude pool
De plaats op aarde waar de temperatuur het laagst wordt, meestal wordt op beide halfronden
een koude pool aangewezen. Op het zuidelijk halfrond ligt hij op Antarctica en de temperatuur
bedroeg er -88,3 gr. C. Op het noordelijkhalfrond ligt hij in Siberie bij de plaats Oimjakon en
hier bedroeg de laagste temperatuur: -67,7 gr. C.
koude woestijn
Plek op aarde waar door de lage temperaturen geen vegetatie aanwezig is.
koudepool
Het gemiddelde koudste gebied op een halfrond. Het punt ligt altijd op een continent, omdat zeegebieden minder afkoelen dan landmassa's.
koufront
Voorste begrenzing van een relatief koude luchtstroom. Een passage van zo'n koufront gaat
meestal gepaard met een verandering van de windrichting en enkele buien.
Zie front.
kreeftskeerkring
Zie keerkringen.
krimpen
Het veranderen van de windrichting tegen de wijzers van de klok in. Bij ons op het noordelijk
halfrond gebeurt dit bij het naderen van een depressie.
kringloop van het water
De veranderingen in de toestand van het water zoals die op aarde voorkomt. Het oppervlakte
water verdampt. Deze waterdamp gaat condenseren, vormt wolken en komt na verloop van tijd als neerslag weer op het aardoppervlak terug. Valt de neerslag weer terug in zee, dan spreken we van een "korte kringloop". Valt de neerslag op het "land", dan spreken we over een "lange kringloop". Bij deze kringloop kan het honderden jaren duren voor dat het water weer teug komt in zee.
Gebied van lage luchtdruk. De lucht beweegt in een grote wervel om het centrum. De vorming
van kou en warmtefronten. Wolkenvorming treedt op. Belangrijkste weersverschijnselen: wind
(storm), neerslag. Kenmerkend bij westelijke circulaties.
landijs
IJsmassa, die grote aaneengesloten delen van een vaste land bedekt. Komen voor in de ijstijden
en nu nog op Antarctica en Groenland, enkele Canadese eilanden, Spitsbergen en nova Zembla.
De dikte bedraagt soms ongeveer 3 tot 4 km. In de geologische geschiedenis kwamen periodes
voor waarin bijna geen sprake was van landijs bedekking terwijl er ook periodes waren waarin
het landijs zich sterk uitgebreid had: de ijstijden. Zie glaciaal.
landklimaat
Klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur lager is dan -3 gr. C. in de winter en in de zomer is
de temperatuur hoger dan 10 gr. C. Het verschil tussen de warmste en koudste maand bedraagt
meer dan 20 gr. C. Ze komen bijna alleen op het noordelijk halfrond voor. Zie klimaat.
landwind
De aflandige wind, die meestal 's nachts waait bij rustig helder weer. Ze dankt haar ontstaan
aan de uitstraling 's nacht boven land. De nog warme zee zorgt daar voor een stijging van de
lucht, die vanaf land wordt aangevuld.
luchtdruk
Geeft de druk van de atmosfeer (gewicht van de luchtkolom) op een bepaalde plaats op het
aardoppervlak. Wordt gemeten op zeeniveau in millibar of millimeters kwikdruk (de gemiddelde luchtdruk op zeeniveau is 1013,2 mbar of 760 mm kwikdruk). De luchtdruk neemt met toenemende hoogte af. De luchtdrukverdeling over een bepaald gebied is een wezenlijk aanknopingspunt voor de beoordeling van een weersontwikkeling.
luchtsoort
Grote hoeveelheid lucht met ongeveer dezelfde eigenschappen. Men onderscheidt verschillende
luchtsoorten naar hun brongebied.
Bijv. equatoriale lucht: lucht uit tropische streken.
Tropische lucht: uit streken tussen 20 en 30 gr. Breedte.
polaire lucht: afkomstig tuit gebieden tussen 50 en 70 gr. Breedte.
arctische lucht: afkomstig uit de poolstreken.
Een ander onderscheid:
continentale lucht: droog
maritieme lucht: vochtig.
luchtverontreiniging
Het in de lucht voorkomen van stoffen die daar van nature niet in thuis horen of in mindere mate er in thuis horen. De luchtverontreiniging kan het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken: vulkaanuitbarsting of menselijke oorzaken: het lozen van afval- of uitlaatgassen in de atmosfeer.
Wij lozen momenteel zoveel stoffen in de atmosfeer, dat er grote veranderingen kunnen
optreden in het weer en in het klimaat.
luchtvochtigheid
De hoeveelheid vocht die zich in de atmosfeer bevindt. We onderscheiden:
1. Absolute luchtvochtigheid. De hoeveelheid vocht die 1 kub.meter lucht van een bepaalde
temperatuur op een bepaald moment bevat.
2. Relatieve luchtvochtigheid. De verhouding in % uitgedrukt tussen de absolute
luchtvochtigheid en de verzadigingsvochtigheid (de bij een bepaalde temperatuur maximaal
mogelijke).
Een gematigd zeeklimaat, gekenmerkt door hete, droge zomer en zachte vochtige winters.
Door de grote droogte is de vegetatie karakteristiek: dikke vetachtige bladeren om een te grote verdamping tegen te gaan. De begroeiing bestaat o.a. uit altijd groene loofbomen, vijgen,
olijven en kurkeiken, maar ook naaldbomen. De landbouw is 's zomers vrijwel alleen mogelijk
met behulp van irrigatie.
Zie klimaat.
Meteorologie
Wetenschap die het weer en de weersverschijnselen bestudeert en pogingen doet het weer te voorspellen.
"Meteorologica", naam van een boek dat geschreven werd door de Griekse wijsgeer
Aristoteles (384-322 v.Chr..) Dit boek zou bijna 2000 jaar het enige leerboek over de
meteorologie blijven. In de 17de eeuw verschenen er voor het eerst weer nieuwe boeken over
de weerkunde.
Middellandse Zeeklimaat
Zie Mediterraan klimaat en klimaat.
Middellandse Zeeklimaat
Klimaat met een warme, droge zomer en een zachte, natte winter.
millibar
Een millibar (mbar) is een eenheid om de luchtdruk aan te geven. Een millibar is de kracht van
100 Newton per vierkante meter. Een luchtdruk van 1000 millibar is gelijk aan het gewicht van
een luchtkolom van 750 mm kwikdruk op zeeniveau bij 0 gr. C. en op 45 gr. van de evenaar.
De normale kwikdruk van 760 mm is dus 1013,2 mbar.
mist
Een laag uiterst fijne waterdruppeltjes, die het horizontale zicht tot minder dan 1 km beperken.
Wanneer ze slechts tot 2 m boven de grond reikt spreken we van grondmist. Mist ontstaat door afkoeling van de lucht, bijv. bij uitstraling.
Mistral
Harde, droge en koude valwind uit de Alpen die door het Rhonedal waait. Deze valwind ontstaat
als er in het gebergte een hoge luchtdruk aanwezig is en boven de zee een gebied met lage
luchtdruk ligt. Zie ook Tramontana.
Mistral
Relatief koude en droge valwind van uit de Alpen door het Rhonedal waaiende wind.
moesson
Een wind die een halfjaar lang uit een bepaalde richting waait. Het kan een zeewind of een
landwind zijn. De moesson ontstaan doordat de inter tropische convergentiezone zich niet
altijd boven de evenaar bevindt, maar nu eens ten zuiden, dan weer ten noorden ervan ligt. De
wind moet om het ITCZ te bereiken de evenaar passeren en draait dan ongeveer 120 gr. van
richting.
morgenrood
De opvallende rode kleur die aan de oostelijke hemel vaak te zien is bij zonsopgang. Ze is te
danken aan het feit, dat de violette, blauwe en groene stralen van het zonlicht, als ze een lange
weg door de atmosfeer moeten afleggen, sterk worden verstrooid. De verstrooiing zien we
vooral wanneer in de lucht veel stof of waterdamp voorkomt, dus kans op regen.
motregen
Neerslag van waterdruppeltjes, die over het algemeen niet groter zijn dan 0,5 mm. Ze ontstaan
door het zich samenvoegen van mistdeeltjes.
Door nachtelijke uitstraling veroorzaakte, aan de aardoppervlakte optredende vorst, die overdag spoedig weer verdwijnt. Nachtvorst treedt vaak op bij helder weer en boven droge grond. In dalen wordt de laag met nachtvorst het dikst, omdat de koude lucht de hellingen afzakt.
natuurattracties
Natuurattracties zijn de natuurlijke eigenschappen van een vakantiegebied. Voorbeelden van
natuurattracties zijn klimaat, vegetatie, landschap en reliëf.
natuurattracties
De natuurlijke eigenschappen van een vakantiegebied: klimaat, natuurlandschap.
neerslag
De verontreinigingen en waterdeeltjes in de atmosfeer, die zich in vast of vloeibare vorm naar
de aardoppervlakte bewegen, dan wel zich daarop neerslaan of op voorwerpen afzetten.
Nuttige neerslag: neerslag die werkelijk gebruikt kan worden: neerslag min verdamping.
nevel
Laag met uiterst fijne waterdruppeltjes, die het horizontale zicht tot 1 a 2 km beperken.
Nimbo-stratus
Laag hangende wolkenlaag waaruit neerslag valt.
nimbus
Wolk die neerslag brengt. Men onderscheidt verschillende soorten nimbus-wolken.
Het optillen van de warme sector in een depressie, door bij het aardoppervlak aanwezige koudere lucht. De koude lucht voor het warmte front wordt dan vervangen door de koude lucht die zich achter het warmtefront bevond.
onderkoeling
Het afkoelen van een vloeistof tot beneden het vriespunt ervan, zonder dat haar
aggregatietoestand verandert. Dit komt voor als er weinig bevriezingskernen in de lucht
aanwezig zijn. Een onderkoelde vloeistof die in beweging gebracht en van bevriezingskernen
voorzien wordt, zal snel bevriezen. De onderkoelde regen, die het aardoppervlak bereikt zal
snel bevriezen. Deze bevroren regen noemen we ijzel.
onweer
Elektrische verschijnselen, gekenmerkt door bliksem en donder. Onweer is het gevolg van de
grote elektrische spanningen, die bij sterke opstijgende luchtbewegingen en zware neersla
optreden. Hierdoor komt er vaak onweer voor bij sterke verwarming van het aardoppervlak en
of stijging van de lucht tegen frontvlakken.
opdooi
Het ontdooien van het bovenste laagje van een bevroren grond. Als de rest van de grond
bevroren blijft kan het smeltwater niet wegzakken en ontstaat er een modderige laag. Het kan
soms zo erg worden dat de grond onstabiel wordt en men wegen moet afsluiten.
opvriezen
Het na dooi weer bevriezen van het aardoppervlak. Dit kan ook optreden als de temperatuur op waarnemingshoogte boven nul blijft.
orkaan
Storm met windkracht 12 volgens de schaal van Beaufort.
overgangsklimaat
Een klimaat dat de verschijnselen van zowel het zeeklimaat als het landklimaat vertoont.
Zie: climat a influence continentale.
overgangsklimaat
Klimaat met een jaarlijks verschil tussen de temperaturen van de warmste en de koudste maand
tussen de 15 en 20 gr. C. Dit klimaat komt voor op middelbare breedten.
ozonlaag
Een gas dat van nature voorkomt in de atmosfeer.
We onderscheiden 2 soorten:
1. De ozon in de troposfeer. (tot 12 km).
Deze laag ontstaat bij mooi weer door vervuiling door industrie en verkeer. Er is dan sprake van
smog.
2. De ozon in de stratosfeer.(tussen 12 en 50 km).
Deze laag houdt de ultraviolette straling van de zon tegen. CFK's gebruikt in de industrie breken
deze laag af en zorgen voor het bekende gat in de ozonlaag boven de polen.
Streek van windstilte, ongeveer 30 graden ten noorden en ten zuiden van de evenaar.
passaat
De voortdurende (meestal het hele jaar) wind die vanuit de subtropische hogedrukgebieden in
de richting van de inter tropische convergentiezone waait. De passaat is vaak een zeewind.
permafrost
Permanent bevroren ondergrond.
Als in het voorjaar hiervan het bovenste deel ontdooit, vormt zich een natte, onstabiele laag
modder. De zuidgrens van de gedeeltelijk uit de ijstijden stammende bevriezing ligt in Eurazië
tussen de 75 en 54 gr. NB. Ze ligt dus hier en daar zelfs zuidelijker dan Nederland.
pingo
Een heuvel die ontstaat bij oppersing van de grond door een zich in de grond bevindende en zich uitdijende ijslens.
pluviometer
Instrument om de hoeveelheid neerslag te meten.
polaire lucht
Luchtsoort die op hoge breedte gevormd wordt en uit noordelijke streken afkomstig is. De komst van polaire lucht leidt vaak tot het ontstaan van buien. Zie luchtsoort.
poolcirkel
De breedtecirkels op 66,5 gr. afstand van de evenaar.
De langste dag en de langste nacht duurt hier 24 uur, ofwel de zon gaat hier een keer niet onder
en een keer niet op.
We onderscheiden:
1. De wiskundige poolcirkel: op 66,5 gr. NB/ZB.
2. De klimatologische poolcirkel: isotherm van 10 gr. C. van de warmste maand.
poollicht
Lichtverschijnselen aan de hemel waarneembaar, die vooral in de poolstreken te zien zijn. De
door de zon uitgezonden geladen deeltjes bereiken de aardse atmosfeer en zorgen voor deze
verschijnselen. Ze worden namelijk aan de magnetische polen afgebogen en lichten de
atmosferische gassen op.
poolnacht
De periode in de poolstreken dat de zon niet boven de horizon verschijnt. De duur van de poolnacht neemt van de poolcirkel tot de pool toe van 1 nacht tot een half jaar.
Modderperiode die ontstaat wanneer het water van de ontdooide bovengrond niet kan wegzakken in de permafrost. Hierdoor worden wegen onbegaanbaar.
regenboog
Kleurenbook aan de hemel, soms zichtbaar als de zon schijnt en er tegelijk regen valt.
regenmeter
Een trechtervormige bak met een oppervlakte van 2 vierk.dm. De neerslag wordt verzameld in
een maatglas. Op deze manier kan men precies bepalen hoeveel neerslag er per vierk. cm.
gevallen is.
Gevallen sneeuw: 1 cm sneeuw =1mm water.
regenschaduw
De relatief droge streken aan de lijzijde van een gebergte.
regiem
De veranderingen in de afvoer van een rivier in de loop van de tijd.
rijp
Aan de aardoppervlakte of vaste voorwerpen door sublimatie van waterdamp gevormde laag
ijs.
ruimen
Het draaien van de wind in de richting van de wijzers van de klok. In Nederland gebeurt dit
vooral bij front passages en bij de nadering van een hogedruk gebied.
De op een na laatste ijstijd tot nu toe. Voor Nederland erg belangrijk daar in deze ijstijd de
oppervlakte van ons land grotendeels is veranderd. Zie glaciaal.
satellieten
Kunstmanen, die speciaal gelanceerd zijn voor het waarnemen van het weer.
We kennen een aantal soorten;
1. Polaire satellieten: Deze hebben een baan die over de polen loopt.
2. Equtoriale satellieten: Deze hebben een baan die samen valt met het equatorvlak.
3. Geostationaire satellieten: Deze equatoriale sat. hebben een vaste plek boven de evenaar en
kunnen dus 24 uur per dag een bepaald gebied in de gaten houden. Ook 's nacht worden met
behulp van infrarood licht opnamen gemaakt.
savanne klimaat
Tropisch klimaat met een droge en een natte tijd.
schapewolkjes
Altocumulus bewolking in een golfvorm. Zie alto-cumulus.
seizoen
Periode, die elk jaar optreedt, waarin de weersgesteldheid specifieke kenmerken vertoont, ten aanzien van temperatuur en neerslag.
semi-aride
Een gebied met een warm en vrij droog klimaat.
semi-humide
Gebied met een warm en tamelijk vochtig klimaat.
Sirocco
Een hete wind uit de Sahara, die soms rood stof meevoert.
Sirocco
Wind vanuit de Sahara, die in Zuid-Frankrijk vaak roodbruine stof brengt.
smog
Een periode met ernstige luchtverontreiniging.
Smog="smoke+fog".
Dit soort verontreiniging werd vooral bekend uit: 1. Londen, waar roet- en rookdeeltjes zich
vermengden met mist.
2. Los Angeles, waar vooral uitlaatgassen van auto's de problemen veroorzaken.
sneeuw
Tot vlokken bevroren waterdamp.
sneeuwgrens
Lijn waar boven de vaste neerslag groter is dan de hoeveelheid die er door smelten of verdampen verdwijnt. De positie van de sneeuwgrens wordt dus bepaald door:
1. De hoeveelheid vaste neerslag.
2, De duur van en de temperatuur tijdens de vorstvrije periode, alsmede
3. De relatieve vochtigheid van de lucht.
De sneeuwgrens ligt in gebieden met een droog klimaat het hoogst, nl ong. 6 km boven
zeeniveau.
stadsklimaat
De klimaten die afwijkend zijn van de gebruikelijke klimaten, maar die kenmerkend zijn voor de steden. Het stof van de stadslucht houdt de directe zonnestraling enigszins tegen. Door de aanwezigheid van de verontreinigingen in de lucht wordt verder de uitstraling geremd en de kans op vorming van mist vergroot. Warmtebronnen als haarden en ovens zorgen voorts in de winter voor een hogere temperatuur en zodanige versterking van de stijgende luchtbewegingen, dat er meer buien ontstaan. De wind is in de stad over het algemeen relatief zwak. Wanneer de hoogte van de bebouwing sterk wisselt kunnen er zich sterke tochtstromen en valwinden voordoen.
stapelwolk
Zie cumulus.
steenbokskeerkring
Zie keerkringen.
steppeklimaat
Zie BS-klimaat en klimaat.
steppeklimaat
Klimaat met een korte natte tijd en een lange droge tijd.
storing
Golf in een frontvlak. Er kan op de plek van een dergelijke storing een depressie ontstaan.
straalstroom
Benaming van de op grotere hoogte in de troposfeer voorkomende krachtige luchtstroom met
windsnelheden tot 400 km per uur. Straalstromen komen vaak in twee gordels voor, die zich
boven de subtropen en de gematigde breedten bevinden. Wanneer straalstromen optreden
verplaatsen storingen zich met grote snelheid. In de straalstromen komen grotere en kleinere
golven voor, deze zijn van belang voor het weer.
strato-cumulus
Lage stapelwolken, die in structuur overeenkomen met alto-cumulus.
Zie alto-cumulus.
stratus
Wolkenlaag op geringe hoogte, die aan mist doet denken. Uit een dergelijke laag stapelwolken
valt hoogstens wat motregen of motsneeuw.
stuwingsneerslag
Neerslag die valt doordat de lucht gedwongen wordt tegen een gebergte op te stijgen. Er
ontstaat een overvloedige neerslag die soms dagenlang aanhoudt.
subboreaal
Deel van het Holoceen, dat ong. 3000 v. Chr. begon en ruim 1000 jaar duurde. Er heerste in
deze streken toen een vrij droog klimaat. Vanuit het zuiden drong de beuk onze streken binnen
en de zee trok later vrijwel overal terug.
sublimatie
Het rechtstreeks overgaan van vaste naar gasvormige toestand.
subtropen
Een zone aan weerszijden van de passaatzone op 30 tot 35 gr. NB en ZB.
subtropisch maximum
Het hogedruk gebied dat gelegen is tussen de 20 en 30 gr. NB en zorgt voor grote droogte. Dit hogedrukgebied schuift met de zon mee naar het noorden en het zuiden. In de zomer ligt het boven het Middellandse Zeegebied en zorgt dus voor het mooie en droge weer in Frankrijk.
De temperatuur op aarde neemt van de evenaar naar de polen af.
Dit houdt verband met de duur van de dagelijkse instraling.
Verder is de temperatuur afhankelijk van de volgende factoren:
1. De breedteligging.
2. De hoogteligging.
3. De gesteldheid van het aardoppervlak.
4. De aanvoer van kou of warmte van elders.
5. De ligging van gebergten.
thermiek
De opstijgende lucht bewegingen, die bij een sterke verwarming van het aardoppervlak kunnen
optreden. Als de thermiek tot condensatie leidt ontstaat er een stapelwolk en wordt er van
natte thermiek gesproken. Bij de condensatie in een stapelwolk komt warmte vrij waardoor de
opstijgende beweging kan worden versneld.
thermometer
Instrument om de temperatuur van de lucht op te meten. Deze moet niet in de zon worden op
gemeten daar de stralingswarmte van de zon dan een te hoge temperatuur veroorzaakt.
toendra klimaat
Zie ET-klimaat en klimaat.
toeristische complementariteit
Het elkaar aanvullen van klimaat, landschap, en cultuur, waardoor een gebied toeristisch aantrekkelijk is.
tornado
Een luchtwerveling met een doorsnede van slecht enkele honderden meters, die dankzij zijn
sterke zuigende werking grote schade kan aanrichten.
Tramontana
Harde droge valwind in het gebied Languedoc en Roussillon. Zie ook Mistral.
tramontana
Fohnachtige noordelijke wind in het Middellandse Zeegebied. Spaans en Italiaans.
transmissometer
Een instrument om het horizontale zicht te meten.
Een lamp straalt een smalle lichtbundel naar een foto-elektrische cel, die op en bepaalde afstand
staat. De hoeveelheid opgevangen licht is bepalend voor het meteorologische zicht.
transpiratie
Verdamping via de vegetatie. Vaak gecombineert met evaporatie tot: evapotranspiratie= totale
verdamping. Zie evaporatie.
trog
Uitloper van een depressie aan de rand waarvan de luchtdrukverschillen groot zijn, waardoor
meestal hoge windsnelheden voorkomen.
tropen
De aarde is verdeeld in verschillende klimaatgordels. Een van die klimaten is het tropisch
klimaat. Dit klimaat komt voor rond de evenaar. Kenmerkend voor dit klimaat is de gelijkmatige hoge gemiddelde temperatuur van ruim 25 graden Celsius. Ook de grote hoeveelheden neerslag zijn opmerkelijk.
Deze beide kenmerken zijn verantwoordelijk voor een zeer karakteristieke plantengroei in de tropen: het tropisch regenwoud.
Volgens Köppen: A-klimaat.
Voor veel toeristen is dit klimaat en de vegetatie een natuurattractie.
Dit klimaat komt o.a. voor in Indonesië en het Caribisch gebied.
tropisch regenwoudklimaat
Klimaat rond de evenaar waar de temperatuur altijd hoog is en het hele jaar veel regen valt.
tropische cycloon
Wervelstorm.
tropische gordel
De zone tussen 23,5 gr. NB en 23,5 gr. ZB. De zon vertoont hier 2x per jaar en zenitale (staat
recht boven je hoofd) stand. We vinden hier vooral de tropische regen- en de droge klimaten.
tropische lucht
Voor ons in Nederland een luchtsoort afkomstig uit een subtropisch maximum. Ze kan zowel
continentaal (droog) als maritiem (vochtig) zijn. Deze lucht koelt bij ons vaak zo sterk af in de
nachten dat er mist ontstaat. Zie luchtsoort.
troposfeer
De onderste laag van de atmosfeer waarin zich de weersverschijnselen afspelen. De troposfeer
wordt voornamelijk vanaf het aardoppervlak verwarmd, zodat de temperatuur er naar boven
toe daalt. Bij de evenaar reikt de troposfeer hoger dan op andere breedten.
turbulentie
Luchtwervelingen, die ontstaan door verstoring van een luchtstroom o.a. door bomen en huizen.
tyfoon
De door een tropische cycloon veroorzaakte zware storm.
Harde wind die uit een gebergte een laagvlakte in valt. Komt vaak uit de Alpen of Pyreneeen.
Zie: mistral en/of tramontana.
verdamping
Het overgaan van water in gasvormige toestand. Wordt vooral door de zon veroorzaakt.
vochtigheidstoestand
De vochtigheid van de lucht. Men onderscheidt de absolute en de relatieve vochtigheid.
1. De absolute vochtigheid: De hoeveelheid waterdamp die op een bepaald moment in 1
kub.meter lucht aanwezig is.
2. De relatieve vochtigheid: De verhouding van de hoeveelheid waterdamp, die de lucht bevat
tot die welke ze zou kunnen bevatten bij gelijke temperatuur. Zie luchtvochtigheid.
vorstdag
Dag waarop de temperatuur beneden het vriespunt komt, maar niet hoeft te blijven.
vorstniveau
Niveau in de atmosfeer, waarboven de temperatuur zich beneden het vriespunt bevindt.
Het evenwicht dat er bestaat tusssen ontvangen en uitgestraalde warmte gedurende het gehele
jaar en gerekend over de gehele aarde.
warmtefront
De voorste begrenzing van een relatief warme luchtstroming. Bij de nadering van een
warmtefront neemt de bewolking toe en valt er daarna meestal enige tijd neerslag soms in de
vorm van motregen. Bij de frontpassage zelf kan mist optreden.
weer
Toestand van de dampkring op een bepaald moment en op een bepaalde plaats voor wat betreft
de neerslag, wind en zonneschijn.
weer
Weer is de toestand van de dampkring op een bepaalde plaats en op een bepaalde tijd.
Kenmerken van het weer zijn temperatuur, wind en neerslag.
weerkaart
Kaart waarop door middel van symbolen voor een bepaald gebied is aangegeven welk weer er
op een bepaald tijdstip te verwachten is of er kort tevoren is opgetreden.
Tevens is de luchtdrukverdeling aangegeven.
weersverwachting
De verwachting omtrent de weersontwikkeling. Deze voorspelling is en blijft ondanks de
moderne technieken, die men toepast, erg moeilijk. Vooral als de voorspelling zich richt op
enkele dagen in de toekomst.
Weichselienijstijd
De naam van de laatste ijstijd tot nu toe. Zie glaciaal.
windkracht
De druk in kilogrammen, die de wind per vierkante meter uitoefent. Men geeft de windkracht
aan met de van 1 tot 12 lopende schaal van Beaufort.
Zie ook Beaufort.
windrichting
De richting waarheen de bewegende luchtdeeltjes zich verplaatsen.
De luchtdeeltjes verplaatsen zich van een gebied met een hoge luchtdruk naar een gebied met
een lage luchtdruk.
Door de draaiing van de aarde van de aarde zal een luchtdeeltje op het noordelijk halfrond
meer westelijk uitkomen. Op het zuidelijk halfrond echter meer oostelijk. Buys ballot heeft dit
samengevat: Op het noordelijk halfrond krijgt de wind een afwijking naar rechts en op het
zuidelijk halfrond een afwijking naar links als de waarnemer met zijn rug naar het hoge
drukgebied toestaat.
windsnelheid
De snelheid van de wind uitgedrukt in meters per seconde of kilometers per uur.
Zie anemometer.
windvaan
Instrument waarmee bepaald wordt uit welke richting de wind komt. Het bekendste voorbeeld
van een windvaan is de weerhaan op een kerktoren.
woestijnklimaat
Zie klimaat.
woestijnklimaat
Klimaat waar de jaarlijkse verdamping goter is dan de neerslag; jaarlijkse neerslag < 200mm.
wolken
Druppeltjes gecondenseerde waterdamp die in de atmosfeer zweven. Hieruit kan neerslag vallen.
Een klimaat gekenmerkt door gematigde temperaturen en vrij veel neerslag.
Zie: Cf-klimaat.
zeeklimaat
Een klimaatsoort met koele zomers en zachte regenrijke winters. Zie klimaat.
zeestroom
We onderscheiden:
1. Een relatief warme zeestroom, die van de evenaar in noordelijke richting stroomt.
2. Een relatief koude zeestroom, die vanuit noordelijke richting naar de evenaar stroomt.
De ene zeestroom compenseert de andere. Ze hebben grote invloed op de klimaten.
Bekende zeestromen zijn de Golfstroom en El Nino.
Zie Golfstroom
zeewind
Aanlandige wind, die meestal gaat waaien in de namiddag. De lucht boven land stijgt door
verwarming op en wordt aangevuld vanaf zee. Zeewind brengt verkoeling aan het strand.
zonaliteit
Het verschijnsel waarbij veel natuurlijke processen overeen blijken te komen met bestaande klimaatzones.
ZUP
Een klimaat gekenmerkt door gematigde temperaturen en vrij veel neerslag.
Zie: Cf-klimaat.
|