terug  begin  verder
[p. 114]

11

Marie Anderson had grote literaire ambities en schreef wel eens in ‘De Dageraad’. Ze is een flapuit, een chaotische ziel, roekeloos maar wel intelligent. Op den duur zal zij een der eerste Nederlandse feministen worden. Ze is de dochter van een referendaris, en negentien jaar oud als zij Multatuli ontmoet. Een slungelige, lange meid met een hoog voorhoofd, wijkende ogen, een kin als de voorsteven van een pantserslagschip.

‘Zij is niet alleen zo lelijk, maar er is moed toe nodig haar te omhelzen. Ze is afstotelijk’, schreef de zachtmoedige Tine eens over een van de vriendinnen van haar man. Marie?

Na Multatuli's dood, als zij 59 jaar oud is, stelt Marie Anderson haar herinneringen aan hem te boek met een voor die tijd opzienbarende vrijmoedigheid. Niet geheel zonder kwaad sap, maar over het geheel genomen toch dankbaar en ontroerd.

Het begon dus zo:

In Den Haag, waar Marie Anderson woonde, ging zij ter catechisatie bij de vrijzinnige dominee Zaalberg, een zieleherder die wel eens een kusje mag wisselen met zijn catechisantjes. Er wordt in dit milieu zeer gedweept met de Lijder van Lebak.

Een ander meisje dat deze vrijzinnig-godsdienstige bijeenkomsten bezoekt, is Mimi Hamminck Schepel, dochter van een majoor, later kolonel.

Multatuli's Ideën, waarvan sommige fragmenten al veel eerder geschreven waren, begonnen nu te verschijnen, en wel in afleveringen. Op het omslag van die boekjes werd ook correspondentie gevoerd. Aflevering 3 bevatte een oproep aan een brief-schrijfster uit Den Haag die aan Multatuli geschreven had: ‘Ja, uwe Geschiedenissen van gezag zijn troosteloos, maar toch zijn er dingen die nog veel, veel treuriger zijn.’

Een vriendin van Marie Anderson, Sofie K., kreeg dit onder ogen en sprak: ‘Ik geloof vast dat Mimi Schepel hem dat geschreven heeft.’ Toen liet Marie de tekst aan Mimi lezen onder de uitroep: ‘Dat ben jij!’ Het was zo.

Mimi's vader, de majoor, duldde met dat zij brieven van de slechte man ontving. Dus moest de correspondentie via Marie Anderson en Sofie K. worden gevoerd.

Marie zelf schreef hem ook een brief en hij antwoordde: ‘Mijn goed kind, ik ben

[p. 115]



illustratie
Marie (Anna Maria) Anderson (1842-1912); publiciste, feministe en vriendin van Multatuli.

wat moe van aandoeningen, ik ben wat àf. De laatste weken tellen me weer voor jaren.’

En hij eindigde: ‘Ik zend je een zoen. Doe ik daar goed aan?’

Een ontmoeting kwam tot stand. Marie's vader was veel minder streng dan de vader van Mimi.

In de volgende tijd kreeg Marie meer dan tweehonderd brieven, die zij in 1866 allemaal verbrandde ter wille van een nog veel slechtere man. De volzin ‘ton franc éclat de rire’ uit een van die epistels, zou haar altijd bijblijven.

Herhaaldelijk maakten Multatuli en Marie lange wandelingen in de duinen, waar, meer of minder geriefelijk, lang gepraat werd en heftig gevrijd.

‘Bij de glimwormen in de Scheveningse Bosjes, was ik inderdaad haast zijn “vrouw” geworden. Maar opeens dacht ik aan mijn goede vader die toen nog leefde en ik sprong op.’

‘Hij vertelde me, als kind reeds zinnelijk te zijn geweest en gaf daarvan bijzonderheden ten beste. Sensueel was hij zeer. Toch was hij, volgens de mededeling zijner vriendinnen, voor fysische gemeenschap vaak te zenuwachtig. Ook kon een kleinigheid hem ontstemmen.’

‘In die tijd ontving hij gaarne van zijn vriendinnen, o.a. van mij, schildpadden sigarenmesjes, die hij spoedig verloor; ook behaagden hem kopjes om thee uit te drinken, maar dun. - Daarentegen kregen zijn vriendinnen wel boeken, en circuleerden bij verscheiden vereerders en vereersters brieven van Tine, eigenlijk om zijn pekelzonden daarmee te dekken.

Neen, met Don Quixote zei hij niet: “Ga weg van mij, gij temptatiën! Ik heb mijn hart verpand aan Dulcinea van Toboso.” De temptatiën waren hem altijd welkom.

Daarom zong hij ook zeker zo gaarne het liedje:

“Kon ik alle meisjes krijgen,

'k zou ze aan een draadje rijgen”, enz.

“Mooi” was echter geen hoofdzaak voor hem, maar zielsgemeenschap en dévouement, wat geest en vooral hart. Sexuele gemeenschap scheen hem dan natuurlijk toe. Als zijn vereersters maar “loetjoe” (Maleis voor “geestig”, WHF) waren, nogal lief,

[p. 116]



illustratie
Omslag van de derde aflevering Ideën (eind april 1862) met ‘Oproep aan een briefschrijfster’; de briefschrijfster was Multatuli's latere tweede vrouw Mimi.

[p. 117]



illustratie
Maria Wilhelmina Deiss (1830-1905) met haar zoontje Oskar Felix Deiss (1862-± 1882).

nogal bevallig, hem aangenaam, en ontwikkeld genoeg om hem, zijn flux de bouche, zijn mededelingen, te begrijpen. Hij moest kunnen praten en vrijen zonder zich met haar te vervelen.

Ook Mimi was niet wat men noemt “mooi”, maar uiterlijk en innerlijk een knappe vrouw, en in elk opzicht zeer passend voor hem - waarom hij haar dan ook mooi vond.’

 

Maar hij schreef Mimi al verliefde brieven voor hij haar ooit had gezien. Als hij aan een jeugdig vrouwelijk wezen schreef, was zijn toon altijd verliefd. Hoe zij uiterlijk waren scheen hem bijna niet te interesseren.

Zijn eerste brief aan Mimi begon als volgt: ‘Lief kind, - anders kan ik u niet noemen - mijn lief kind!’ Dat was op 28 april 1862.

Ruim een maand daarvoor had hij in zijn eerste brief aan Charlotte de Graaff geschreven: ‘Maar nu heb ik u een verzoek te doen. Als u mijn boek hebt gelezen, vraag ik u of gij van mij houdt? Of gij gevoel van vriendschap voor mij hebt?’ Charlotte de Graaff had hij op dat ogenblik evenmin ooit gezien.

Mimi zou hij pas twee maanden na het schrijven van zijn eerste, al zo hartstochtelijke billet doux aan haar, in levenden lijve aanschouwen. Dit geschiedde op de Rijswijkseweg te Den Haag. Daar zag, eens op een maandagmiddag, Mimi haar vriendin Marie Anderson wandelen met een heer. Ze liep naar deze heer toe en gaf hem een kus door haar voile heen.

Twee dagen later schreef deze heer aan haar:

‘O bewaar die voilette! 't Was me als een verschijning. Ik heb je niet gezien, wel gevoeld.’

 

Wel gezien had hij Mathilde Lespirt uit Brussel, aan wie hij op 8 september 1862 in het Frans schreef: ‘Ik houd van u, van u en uw eer. Ik zou u niet begrijpen zonder die eer. Deins dus niet terug voor de vreemdheid van mijn bekentenis. Ik doe noch voel iets dat gemeen is. Zelfs niets dat gewoon is en mijn edele Everdine, een heldin van liefde en fijn gevoel, zou de eerste zijn om tegen u te zeggen: “Bemin hem.”

[p. 118]



illustratie
Portret van Mathilde Lespirt (geb. Antwerpen 1836) door C. Mitkiewicz.

Dat moet u vreemd voorkomen, ik zou het verder niet weten uit te leggen, maar zo is het. Zij weet dat ik een kunstenaarsziel heb en dat een kunstenaar verliefd is op de schoonheid.’ (VW, x, 647 en xi, 62 en ‘ Over Multatuli 12’, 1984)

Mimi had hij verzekerd: ‘Reken van mijn kant op trouw en eer. Ja, Tine zal u schrijven. (...) Ik heb u lief, - ik laat u niet los... tenzij gij zelve dat eist.’ Mimi had namelijk de toen nog volledig schriftelijke verhouding verbroken op bevel van haar papa. Multatuli liet deze brief vergezeld gaan van een brief van Charlotte de Graaff, die hij in originali bijsloot.

‘Zij weet niets van u dan dat ge op haar gelijkt. Dat heb ik haar gezegd. Eerst dacht ik dat zij en gij een waart. Noem haar naam niet.’

 

't Was dus eigenlijk wel een leuke meevaller voor hem. Charlotte en Mimi één? Waren hun handschriften eender? Enfin, twee weten meer dan een, zegt het spreekwoord. En Mimi mocht eens denken dat ze de enige was die hem brieven schreef...

Zijn ars amatoria is en blijft: het maken van nieuwe veroveringen door middel van de oude, als 't enigszins mogelijk is. Zei hij niet: ‘Alles is in alles’?

Via Mimi komt hij in contact met Marie en Marie helpt hem verder op weg bij Mimi. Via Mimi vindt hij Francisca en Truida. Met een brief van Charlotte maakt hij Mimi jaloers en Tine gebruikt hij om de eventuele weerstand van allemaal te breken, ja zelfs om Mimi's ouders tot andere gedachten te brengen.

Dit alles met (misschien) ontwapenende en (bijna?) volledige openhartigheid.

Hij woont op kamers bij de banketbakker Knobel in de Kalverstraat en bemerkt op een dag dat het dienstmeisje, Mina Deiss, zwanger is en bedroefd. Een officier van het Indische Leger is het, die haar dit aangedaan heeft, zonder van zins te zijn met haar te trouwen. Multatuli daagt de officier tot een duel uit, maar deze krijgsman vecht niet.

 

Broer Jan gaat het ondertussen financieel weer naar den vleze. Hij is naar Den Haag verhuisd en heeft zich een fraai herenhuis ingericht aan de Sophialaan, een buurt waar veel rijke Indischgasten wonen. Eduard gaat er dikwijls logeren, soms met

[p. 119]



illustratie
Portret van Multatuli door Séverin (1864).

[p. 120]



illustratie
Hamerstraat (vroeger Hamerslop), waar Mina Deiss enige tijd een winkeltje dreef, met hulp van Multatuli ingericht.

Charlotte de Graaff. Bij Jan en diens kennissen praat hij over Mina's nood. Er wordt geld bijeengebracht. ‘Vertrouw op mijn man als op een rots’, schrijft Tine in een brief aan Mina.

Een goede raad.

In oktober staat hij met Charlotte aan de wieg van Mina's kindje Oskar Felix. Ook Marie Anderson en haar dertien jaar oudere zuster Agnes bevinden zich aan Mina's kraambed.

‘Gevoel je je niet gelukkig in de gemeenschap met Multatuli?’ vraagt Charlotte dweperig aan de negentienjarige Marie.

‘Goddelijke Agnes!’ roept het middelpunt van de commune uit, ‘jij moet ook tot mijn kring behoren.’

Maar de drieëndertigjarige Agnes vindt hem ‘een misselijke vent’.

Mina wordt met het door hem verzamelde geld in een winkeltje geïnstalleerd. Hij komt menigmaal bij haar thee drinken en vraagt dan schertsend: ‘Hoe gaat het met mijn zoon?’ De kwade tongen kunnen hun plezier niet op.

Mina's winkeltje aan het Hamerslop ontwikkelt zich tot een vast adres, waar Multatuli, Mimi en Marie in alle rust elkaar kunnen ontmoeten om een spelletje te dammen en zo. Mina doet trouwens ook dienst als koerier tussen Mimi en hem.

‘Ik vind het bijv. zo vreemd’, schreef hij op 3 mei 1862 aan Mimi, ‘dat zij die mij slecht noemen, die tegen mij partij trekken voor ik weet niet welke soort van zedelijkheid - dat zij zo weinig partij trekken tegen de schandelijke onzedelijkheid op enorme schaal, die door Nederland in Indië wordt bedreven. Zie, dat's zo komiek.’

terug  begin  verder