' ' Ik ben de antichrist van Silicon Valley

Andrew Keen ziet sociale media als een bedreiging voor de individuele vrijheid en en de persoonlijkheid van de mens. Maar kan hij dit onderbouwen?

Internetnostalgie? Echt, het bestaat al, en met zijn twintig jaar is internet er niet te jong voor. In zijn nieuwste boek schrijft internetcriticus Andrew Keen enigszins weemoedig dat tieners nauwelijks nog bloggen en e-mailen. Ze zitten nu allemaal op Facebook en Twitter.

De digitale trein rijdt zo snel dat sommige voorbeelden in Digital Vertigo, vorige maand in het Nederlands verschenen als De digitale afgrond, nu al achterhaald zijn, zegt Keen tijdens een gesprek in Den Haag, waar hij afgelopen vrijdag op het technologiefestival Border Sessions zijn boek kwam promoten.

„Ik besteed in het begin van het boek veel tijd aan internetverkoopbedrijven Groupon en Zynga. Ik had niet voorzien dat de beurswaarde van deze bedrijven zo zou instorten. Het is erg moeilijk om een boek over dit onderwerp te schrijven, omdat snel duidelijk wordt dat je dingen blijkt te hebben onderschat of overschat.

„Over vijf of tien jaar zijn we misschien wel nostalgisch naar semibesloten netwerken als Facebook. Wie weet dat ik dan wel een boek schrijf om Facebook juist te verdedigen.”

Andrew Keen die Facebook verdedigt? Het is moeilijk voorstelbaar na lezing van De digitale afgrond. Het boek is een aanval op Facebook en andere sociale netwerken, die volgens Keen nog verontrustender gevolgen hebben dan de onderwerpen van zijn vorige boek, The Cult of the Amateur (vertaald als De @-cultuur).

Waar de Web 2.0-sites als Google, YouTube en Wikipedia nog slechts een bedreiging vormden voor experts, artiesten en cultuur, zijn de sociale media (‘Web 3.0’) ‘een bedreiging voor de individuele vrijheid, het geluk en misschien zelfs de persoonlijkheid van de moderne mens’.

Ik had nogal wat moeite met het determinisme in uw boek. Want het is toch niet zo dat we tot exhibitionisme worden gedwongen?

„Er is een cultuur van exhibitionisme of narcisme die je steeds vaker op sociale netwerken vindt. Maar volgens mij beweer ik niet dat het onvermijdelijk is dat de digitale architectuur mensen narcistisch maakt.”

U schrijft: de digitale architectuur ‘maakt ons, of we dat nu willen of niet, tot exhibitionisten, altijd zichtbaar in ons kristallen netwerkpaleis’. Maar de Facebookgebruiker kan toch zelf besluiten hoeveel informatie hij of zij online zet?

„Dat klopt. En dat is de grote kwestie voor de toekomst: hoe beheren we onszelf? Eigenlijk ben ik sinds ik het boek heb geschreven iets optimistischer geworden. Al houd ik niet van het denken in generaties, toch denk ik dat jongere mensen bekwamer zijn in zelfbeheersing dan oudere mensen. In ieder geval denk ik niet dat het einde van privacy onvermijdelijk is.”

Dat is wel de indruk die u wekt, zeker in zinnen als: ‘Het digitale wereldnetwerk, de komst van The Truman Show op al onze schermen, is even zeker als onvermijdelijk’.

Zuchtend: „Ja, ach. Dat eerste hoofdstuk is behoorlijk polemisch. Misschien dat ik soms iets te opgewonden raak en dat de eerste hoofdstukken wat overdreven zijn. Ik heb geprobeerd niet te deterministisch over te komen, maar tegelijkertijd: het is ook de bedoeling om mensen angst aan te jagen. Het is op een satirisch-dystopische manier geschreven zodat mensen denken: o mijn god, wat als dit echt gebeurt? Toch denk ik dat we een keuze hebben. Anders had het geen zin om een boek te schrijven.”

Naast zijn cultuurkritiek op ‘digitaal narcisme’, maakt Keen zich vooral zorgen over de in zijn ogen groeiende onmisbaarheid van sociale media. Zelf heeft Keen vorig jaar zijn Facebookpagina opgezegd. „Ik kan me dat veroorloven, omdat mijn merk anti-Facebook is. Door niet op Facebook te zitten, versterk ik zelfs mijn merk.” Voor anderen is dat steeds minder een optie, vindt Keen. „Nu we in een soort reputatie-economie zijn beland, wordt het steeds lastiger om niet in het netwerk te zitten. Zeker voor hogeropgeleiden is het bijzonder moeilijk om niet lid van LinkedIn te zijn.”

Twitter gebruikt Andrew Keen wel, maar daarop wijzen vindt hij kul. „Ik had gisteravond een diner in Groningen en daar was een academica die dacht een slimme opmerking te maken. Ze zei: je bent tegen sociale media, maar je gebruikt ze wel. Maar dat is zo’n dom argument. Wat ik doe is irrelevant. Who cares? Ik vind het een saai onderwerp: wie is er nou geïnteresseerd in mijn hypocrisie? Dat is echt de taal van het internet: die constante morele inquisitie. Ik ben een schrijver, ik ben geen moralist, geen priester.”

Het grootste probleem dat ik heb met uw boek is dat het vooral is gebaseerd op meningen, aannames en anekdotisch bewijs. Van iemand die moderne geschiedenis en politicologie heeft gestudeerd, had ik een wetenschappelijker aanpak verwacht.

„Nee, ik ben geen wetenschapper. Ik ben een zakenman. Ik verdien mijn brood met lezingen, journalistiek, bedrijfsadvies. Het laatste wat ik zou willen, is wetenschappelijk onderzoek doen. Dat is saai. Het boek dat ik heb geschreven is gebaseerd op onderzoek van anderen.”

Alleen onderzoek dat uw stelling ondersteunt.

„Ja, natuurlijk! Ik ga geen onderzoek gebruiken dat mijn stelling niet ondersteunt. Je wilt toch niet dat ik een evenwichtig boek ga schrijven?

„Natuurlijk, ik had kunnen schrijven: o, aan de ene kant zeggen sommigen dat Facebook de wereld verbetert, maar aan de andere kant... Dat ga ik niet opschrijven! Dat zou zonde van mijn tijd zijn.”

Maar het zou dichter bij de waarheid komen.

„Ik ben niet geïnteresseerd in het schrijven van de waarheid. Waarom zou ik de waarheid willen schrijven? Ik ben een schrijver, geen academicus of filosoof. Ik wil iets schrijven wat meeslepend en interessant is.”

Een voorbeeld is het rapport dat u aanhaalt uit 2009 van onderzoeksbureau Pew. U schrijft dat daaruit blijkt dat leden van netwerken zoals Facebook, Twitter, MySpace en LinkedIn 26 procent minder snel geneigd zijn tijd door te brengen met hun buren’.

„Stond dat dan niet in dat rapport?”

Jawel, maar er stond óók dat wie blogt vaker iemand van een andere huidskleur in vertrouwen neemt; dat wie online foto’s deelt vaker contact heeft met iemand van een andere politieke kleur; dat Amerikanen niet zo geïsoleerd zijn als werd gedacht.

„Ik baseer me voor een aanzienlijk deel op het zorgvuldige werk van Sherry Turkle. Ze heeft drie of vier jaar onderzoek gedaan om te bewijzen dat deze technologie leidt tot een cultuur van samen alleen zijn (de titel van Turkles boek is Alone Together). Tussen alle argumenten over de invloed van internet kun je altijd wel een argument vinden om je eigen punt te maken. Datzelfde kun je ook zeggen over de utopische boeken. Mijn boek is dan ook een reactie op al dat utopisme over sociale media. Als je vijftig of honderd boeken hebt die allemaal hetzelfde zeggen, dan heb je ten minste één boek nodig dat zegt: wacht even, er is nog een andere manier om hiernaar te kijken.

„Als je evenwichtigheid zoekt, moet je dus niet bij mij zijn, maar bij historici – The Information van James Gleick bijvoorbeeld is heel goed. Ik ben geen evenwichtige auteur, ik ben polemist. Ik noem mezelf de antichrist van Silicon Valley. Dat is niet evenwichtig, toch?”

Andrew Keen: De digitale afgrond. Hoe de huidige sociale online revolutie ons eenzamer en hulpelozer maakt. Meulenhoff, 288 blz. € 19,95