WE LOPEN OVER de stoep voor grand café Frankendael in Amsterdam. Binnen vertelt de waard ons dat het dezelfde stoep is waar zeven jaar geleden vastgoedhandelaar Bertus ‘De bulldozer’ Lüske is vermoord. Een familie begint net aan de lunch en enkele oud-voetballers in trainingspak drinken koffie. Anderhalf uur later zal een man in een cowboyshirt vanachter zijn biefstuk Femke Halsema complimenteren. ‘U durft tenminste wat te zeggen’, in plat Amsterdams. De heer Vonhoff kijkt glimlachend toe en verbetert ons wanneer we iets vragen over het lintje op zijn revers: ‘Het zijn twee lintjes in één.’

Hendrik Johan Lubert Vonhoff (1931) was als zestienjarige aanwezig bij de oprichting van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, in het Amsterdamse Bellevuetheater. Als lid van het eerste uur vervulde hij verschillende politieke functies, waaronder die van burgemeester van Utrecht (1974-1980) en Commissaris van de Koningin te Groningen (1980-1996). Historicus Vonhoff groeide vanwege zijn lange staat van dienst en zijn opvallende eruditie uit tot het geweten van de partij. Het vvd-erelid vertegenwoordigt van oudsher de linkerflank van de liberalen en beschouwt zichzelf, ondanks zijn enigszins vorstelijke voorkomen, ‘als een uitgesproken linkse politicus’.

Rechts van de linkse liberaal zit Femke Halsema (1966), lijsttrekker en fractieleider van GroenLinks. Midden jaren negentig was criminologe Halsema nog een van de grote talenten van de pvda. Uit ontevredenheid met de ingeslagen ideologische koers vertrok ze in 1997 echter naar GroenLinks, dat zich onder haar leiding (vanaf 2003) ontwikkelde van een partij aan de zijlijn tot een ‘ideeënpartij op zoek naar macht’. Naast haar politieke ambt schreef ze onder meer de boeken Vrijheid als ideaal (2005), Over de linkse lente (2006) en Geluk! (2008). In 2006 werd ze na haar manifest Vrijheid eerlijk delen door de jovd (de vvd-jongeren) uitgeroepen tot ‘liberaal van het jaar’.

Misschien is het benoemen van de tegenstelling links-rechts zo lastig omdat er verscheidene tegenstellingen tegelijk in liggen besloten: progressief tegenover conservatief, staatsinmenging tegenover de vrije markt, gelijkheid tegenover vrijheid…
Henk Vonhoff: ‘Ho ho, wacht even, rustig aan. Ik vind het voornamelijk een volstrekt onbruikbare en achterhaalde tegenstelling geworden, een die traditioneel altijd gebaseerd is geweest op de verschillende wijzen waarop men zich verhoudt tot kerkelijk dogmatisme. Dit is natuurlijk een onderscheid dat in de huidige politiek in het geheel niet meer gemaakt hoeft te worden. Rechts wordt daarnaast over het algemeen gezien als deel van de gevestigde orde en daarmee als behoudend. Zo beschouwd is een typisch links initiatief als de vakbeweging tegenwoordig echter eveneens rechts te noemen, want ook de vakbonden verdedigen de status-quo. Een wezenlijker demarcatiecriterium zou ik vinden: tot waar vindt men dat de overheid gemachtigd is om in te grijpen in de persoonlijke levenssfeer?’

Femke Halsema: ‘Laat ik eerst zeggen dat het begrippenpaar “links” tegenover “rechts” tamelijk willekeurig is, het had ook “onder” tegenover “boven” geweest kunnen zijn. Maar de begrippen, hoewel volledig losgezongen van de oorspronkelijke betekenis, zijn de afgelopen decennia wel degelijk van waarde geweest. Ik denk dan voornamelijk aan de bevoegdheid van de staat om de markt te corrigeren en de welvaart te herverdelen. Het is links om de staat toe te staan in te grijpen in de economie, net zoals het links is om van de overheid een sociale politiek te verlangen.

Daar doorheen loopt nog een andere tegenstelling, namelijk die van progressief tegenover conservatief. GroenLinks is een progressief-linkse partij. De moderne vvd beschouw ik daarentegen als conservatief-rechts. Dat is ze overigens ook op het gebied van het eerder door de heer Vonhoff voorgestelde criterium. Waar GroenLinks vindt dat de overheid bijzonder terughoudend moet zijn in het doordringen tot de privé-sfeer van haar burgers, is de vvd van tegenwoordig juist van mening dat privacy ondergeschikt is aan andere belangen. Kijk, het machtsmiddel waarmee de overheid haar invloed het meest doet gelden is het strafrecht. Op dit gebied is Fred Teeven natuurlijk het voorbeeld van iemand die maximale overheidsinmenging toestaat, en dan niet eens om principiële redenen, maar om redenen van een effectieve opsporing en vervolging. Daarmee gaat die partij in mijn ogen een onzichtbare grens over.’

Vonhoff: ‘Men moet buitengewoon voorzichtig zijn met dit soort kwalificaties, anders gaan ze onmerkbaar over in stereotyperingen en clichés. Ik ben het uiteraard niet eens met de typering van de vvd als een conservatief-rechtse partij. Zo doe je liberale strijdpunten uit het verleden te kort. Het waren de liberalen die als eersten pleitten voor belastingen naar draagkracht. Zoiets als de bijstandswet, ook een emancipatoire regeling, is wel mooi doorgevoerd door een vvd-minister, Schouwenaar-Franssen. En sindsdien heeft de vvd deze traditie telkens op haar manier proberen voort te zetten, tot aan Mark Rutte toe.’

Halsema: ‘Laten we niet vergeten dat er op dit moment reële verschillen zijn tussen politieke partijen, en dat de breuklijnen tussen deze partijen wel degelijk te maken hebben met linkse en rechtse visies op de taak van de overheid. Met de huidige economische crisis is deze tegenstelling actueler dan ze lang geweest is. En dat zie je terug in de verkiezingsprogramma’s: de pvda, GroenLinks en de sp zijn voorstanders van een andere inkomenspolitiek dan bijvoorbeeld cda en vvd.

U BENT EEN KLASSIEKE, thorbeckiaanse liberaal en bent zo ooit bij de vvd terechtgekomen. De vvd van de afgelopen twintig jaar is echter van een liberale partij veranderd in een economisch neoliberale en conservatieve partij, die in alles “efficiëntie” als hoogste goed ziet. De publieke sector is onder vvd-bewind, met modellen en tactieken uit het zakenleven in de hand, hervormd tot een slecht functionerend bedrijf, waarbinnen een ware afrekencultuur heerst. En de afkeer van internationale politiek is een signaal dat de vvd van nu een conservatieve partij is. Of het nu gaat om Europa, immigratiepolitiek of ontwikkelingshulp: de kosmopolitische liberalen van weleer zijn nu sterk naar binnen gekeerd, ze klampen zich steeds meer vast aan een zogenaamde Nederlandse identiteit.’

Vonhoff: ‘Ik zie de huidige staat van de vvd absoluut anders. Over het verkiezingsprogramma van de vvd: ik denk dat verkiezingsprogramma’s over het algemeen van een buitengewoon betrekkelijke waarde zijn en dat de publieke opinie zich niet te veel moet laten leiden door wat daar zoal in staat. Daarom ben ik ook een fel tegenstander van het laten doorrekenen van zo'n programma: dat suggereert een mate van exactheid die nooit bereikt kan worden.’

Halsema: ‘Daar ben ik het mee eens, het laten doorrekenen van een verkiezingsprogramma heeft een misleidend karakter. Maar zegt u nu eigenlijk dat we de vvd-standpunten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking niet zo serieus hoeven te nemen?’

Vonhoff: ‘Een verkiezingsprogramma geeft een denkrichting aan, een perspectief. De ontwikkelingssamenwerking van de afgelopen decennia is bijzonder inefficiënt geweest. Goede ontwikkelingssamenwerking draait om het ontwikkelen van zelfstandige kracht, en daarvoor moet je de mensen toch enigszins verantwoordelijk maken voor hun eigen lot. Als het systeem niet werkt, dan red je het niet met het voortdurend inpompen van geld.’

Halsema: ‘Ook ik ben voor hervormingen en zie in dat er een hogere mate van effectiviteit bereikt kan worden op dit gebied. Maar tegelijkertijd vind ik het een bijzonder belangrijk signaal dat Nederland moet afgeven aan de wereld. De mensen die het zwaarst getroffen zijn door de crisis zijn niet wij, maar de mensen in Afrika. Onze reflex mag niet zijn om als eerste te bezuinigen op de allerarmsten. Dat vind ik anti-liberaal.’

En u kunt het weten, gezien uw uitverkiezing tot ‘Liberaal van het jaar’ door de JOVD. Toch noemde u zich daarna nadrukkelijk ‘vrijzinnig links’ in plaats van ‘liberaal’. Wordt u niet graag als een liberaal gezien?
Halsema: ‘De bedenkingen die ik hierbij had en heb, worden ingegeven door de sterk negatieve connotaties die het begrip “liberaal” met zich meedraagt. Nederlanders ervaren “liberalisme” namelijk als “economisch neoliberalisme”, een politieke stroming waar ik me, zo moge inmiddels duidelijk zijn, hevig tegen verzet. Maar ik geef grif toe dat ik regelmatig hannes met die termen, omdat ze ook zo verraderlijk veel tegelijk betekenen. En omdat ik me niet wil laten indelen bij een groep waar ik niet thuishoor, vermijd ik het woord “liberaal” liever helemaal.

Inhoudelijk snap ik het predikaat wel. Economisch gezien ben ik er weliswaar geen, maar cultureel en staatsrechtelijk gezien wél, omdat ik als lijsttrekker van GroenLinks vrijheid heb willen herintroduceren als links begrip. Vrijheid bestaat voor mij niet alleen uit grondrechten, maar ook uit sociale rechten. Mensen worden namelijk niet vrij geboren, vanaf hun geboorte worden ze gedwongen tot het maken van bepaalde keuzes. De postcode waarachter je opgroeit, bepaalt in hoge mate de keuzevrijheid. Ik vind dat de staat hierin een rol kan spelen door deze negatieve omstandigheden te verminderen. Aan de andere kant hebben de linkse partijen, en dus ook GroenLinks, hierbij de fout gemaakt om dit uitsluitend als taak van de overheid te gaan zien, waardoor een zeker gemakzuchtig étatisme is ontstaan. Mensen hebben ook een individuele verantwoordelijkheid voor hun lot, en het kritisch vermogen om dit in te zien is bij linkse partijen vaak slecht ontwikkeld.’

Mevrouw Halsema vraagt om een fles water. Zonder koolzuur: ‘Ik prik al genoeg.’ De heer Vonhoff knikt tevreden als blijkt dat men hier bij het tomatensap ook tabasco serveert.

Halsema: ‘Zo'n uitverkiezing is leuk en aardig, maar men is er niet genoeg van doordrongen dat er in de verhouding tussen burger en staat iets raars is ontstaan. Wij burgers hebben ooit mensenrechten gekregen om ons van al te veel staatsbemoeienis te vrijwaren. Dat is de thorbeckiaanse opvatting van burgerrechten: ze zijn van ons en ze kunnen ons niet zomaar afgenomen worden. En wat er de laatste jaren gebeurt, is dat we de staat, zogenaamd om ons te beschermen, inroepen om de vrijheden die ons zijn uitgereikt weer in te perken. Het idee dat wij een overheidsfunctionaris zouden machtigen om een vrouw op straat haar hoofddoek af te nemen, vind ik werkelijk afschrikwekkend.

HET ONDERSCHEID TUSSEN “burger” en “onderdaan” is in mijn beleving cruciaal. Hierin vinden de heer Vonhoff en ik elkaar, en verschillen we nadrukkelijk van mening met de christelijke conservatieven. Opvallend is trouwens dat de linkse Jan Marijnissen in zijn Thorbecke-lezing afscheid nam van een aantal verworvenheden van de jaren zestig en zeventig en pleitte voor een herstel van gezag en meer burgerlijke volgzaamheid. Het was voor mij niet verwonderlijk dat vooral de cda'ers in de zaal bijzonder positief reageerden, terwijl ik juist de behoefte had om de loftrompet te steken over de individualisering.’

Vonhoff (met zichtbaar genoegen): ‘Marijnissen is dan ook de archetypische Brabantse dorpspastoor.’
Halsema: ‘Hij heeft ooit gezegd: “De bij bestaat bij de gratie van de zwerm.” Ik zou altijd zeggen dat de zwerm bestaat bij de gratie van de bij.’

We hebben moeten constateren dat de VVD, hoewel een liberale partij, de afgelopen jaren veel pleitbezorgers heeft gekend van restrictieve vrijheden, van wie de eerder genoemde Fred Teeven de prominentste is. Maar ook wat betreft de hypotheekrenteaftrek is de VVD voorstander van een grotere staatsinmenging dan menige linkse partij.
Halsema: ‘Het is eigenaardig dat zo'n marktverstorende maatregel door zoveel mensen zo fel wordt verdedigd, terwijl deze het rijke deel van de bevolking beschermt en het arme deel voor aanzienlijke problemen stelt. En hoewel het officieel een belasting is, weet iedereen dat het in feite een oneigenlijke staatssubsidie betreft. De markt en de staat moeten gescheiden blijven.’

Vonhoff: ‘Ik bestrijd dat de hypotheekrenteaftrek marktverstorend is. Er is geen kunstmatiger en verknoeider markt dan die van de volkshuisvesting. Dat begint met een krankzinnig huurprijzenbeleid dat tot een chronische schaarste aan huurwoningen heeft geleid. De huizenmarkt is een kaartenhuis dat we aan de bovenkant kunstmatig in evenwicht houden met de hypotheekrenteaftrek, en aan de onderkant met dat bijzonder vreemde huurstelsel. Als men aan de hypotheekrente wil sleutelen, zal dat kaartenhuis met een donderend geraas ineenstorten. Dus: ofwel het algehele stelsel moet hervormd worden, ofwel de huizenmarkt moet met rust gelaten worden.’

Halsema: ‘Dit is wel een eigenaardige omkering: waar rechtse partijen altijd pleitten voor het opheffen van marktverstorende elementen, zijn het nu linkse partijen die de vvd eraan moeten herinneren dat we een subsidie in stand houden die de samenleving handenvol geld kost en de toegang tot de woningmarkt voor starters alleen maar verder belemmert. En er zal geen econoom te vinden zijn die stelt dat de hypotheekrenteaftrek niet verstorend is. Misschien is dat dan toch de rechtse reflex: het behartigen van de belangen van de gevestigde orde.’

Vonhoff: ‘Dat is niet waar, want minder geprivilegieerden profiteren relatief meer van de hypotheekrenteaftrek. Verder vind ik het woord “verstorend” misleidend, omdat de huur- en koopmarkt elkaar met subsidies in stand houden. Het losrukken van de twee zou daarom pas echt verstorend zijn, ik zou zelfs durven stellen: verwoestend.’
Halsema: ‘Dan houdt de vvd dus vast aan een onevenwichtig standpunt door te zeggen dat de huren geliberaliseerd moeten worden, maar we de hypotheekrenteaftrek ongemoeid laten?’
Vonhoff: ‘Ideaal zou zijn beide tegelijk aan te pakken, maar zolang dat onmogelijk dan wel onwenselijk wordt geacht, is de hypotheekrenteaftrek een onmisbare stabilisator van de economie.’

Is er in het huidige politieke debat sprake van een kloof tussen links en rechts?
Vonhoff: ‘Er is sprake van een kloof tussen politici die collectivistisch denken en zij die dit niet doen. Ik denk dat de afstand tussen het cda en de vvd veelal groter is dan die tussen vvd en pvda.’

Halsema: ‘Waar ik enkele jaren geleden nog zou hebben gezegd van niet, kan ik in het licht van de economische crisis niet anders stellen dan dat zich een kloof aan het aftekenen is, en dat de traditioneel linkse en rechtse partijen weer lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan. Als ik dan toch een klein voordeel van de crisis mag noemen is het dat het politieke debat weer gaat over zaken waarin de staat bevoegd is om te sturen. Want dat is hard nodig, we moeten scherpe keuzes maken over het soort maatschappij waarin we willen leven. Naast de economische malaise zijn we natuurlijk ook in politiek-cultureel opzicht in zwaar weer terechtgekomen. Het populistische gevaar vind ik moeilijk te plaatsen in het domein van “links” dan wel “rechts”, aangezien de pvv breekt met de traditie dat een politieke partij überhaupt consistent moet redeneren. De pvv heeft geen enkele behoefte om zich te verantwoorden, ook niet ten opzichte van zichzelf of eventuele idealen. Ik zie de pvv dan ook niet als rechts. Wilders haat links, maar dat maakt hem nog niet meteen rechts. Veel van zijn culturele denkbeelden zijn natuurlijk bijzonder rechts, maar zijn sociaal-economische plannen zijn bij vlagen uitermate links. De populistische partijen zijn kortom links noch rechts, ik zie niets dan een ongemakkelijk ratjetoe van nauwelijks gearticuleerde ideeën.’

Vonhoff denkt na: ‘Je zou ook kunnen stellen dat, aangezien zowel links als rechts zal moeten bezuinigen, de middenpartijen door de crisis juist dichter bij elkaar worden gebracht en dat het verschil tussen de twee begrippen alleen maar kleiner zal worden.’

Halsema: ‘Dat is inderdaad de andere kant van de medaille. Of je nu door de kat of door de hond gebeten wordt: het gaat pijn doen. Hoe het ook zij, ik denk dat de termen de komende tijd nog veel gebruikt zullen worden, en steeds meer aan betekenis zullen winnen.’ Ineens, triomfantelijk: ‘En ik ben links.’